28 December.
Wij hadden nochtans zóó gehoopt, dat, al was het maar voor den tijd van den oorlog geweest, al de kleine geschillen, al de minder nobele persoonlijke twisten, al de bedilzuchtige krakeelen, die nu eens de grond en het wezen van de courante Belgische politiek en van het Belgische samenleven zijn, en die het bestaan van wie verkiest er buiten te staan zoo goed als onmogelijk maken, zouden ophouden en weten te zwijgen, - liefst tot het groote, opbouwende werk, dat de toekomst, hoe ze ook weze, van aller krachten vergen zal, tot een goed einde zou zijn gebracht. Alle partijpolitiek, alle ras- en taaloneenigheden: zij moesten verdwijnen voor dat ééne doel: aan het gemeenschappelijk vaderland zijn normaal uitzicht, zijn normaal bestaan terug te geven, verbeterd door de ervaringen van den oorlog, die ook de geesten zou hebben wijzer gemaakt, - zij het dan ook met dat andere normale verloop, dat geschillen en krakeelen van lieverlede zouden herboren worden. Maar, dachten wij, dan toch niet vóor het optrekken van het gebouw, dat aller eerlijke bedoeling, aller onbaatzuchtige poging zou beteekenen. En zoo dierven wij hopen op ten minste tien jaar ruim ademen in een zuivere, gezonde lucht.
Helaas, de slechtste gewoonten wortelen het diepst; het groote zuiveringswerk van den oorlog heeft niet alle giftstoffen verwijderd, die thans weer aan het gisten gaan; of men bij de heerschende toestanden volkomen aangepast was en men ze onveranderlijk achtte, gaat men weer ploeteren in de oude gezellige modder van achterklap en verdachtmaking.