30 October.
Heel de zee komt naar ons toe. De lucht is vol zerpe geuren, en nu komt de geur der mosselen erbij. De geur van mosselen ontstaat uit slijk en uit wier, en als uit aarde en vruchten. Op karretjes verkoopt men thans weêr mosselen. - Geur der dorre bladeren, die door de lucht tuimelen als doode vlinders; geur der kerkhofbloemen; geur der mosselen: geur van dezen herfstnamiddag...
Wij hooren weêr geschut, en weten niet wat dit geschut beteekent, en kunnen ons niet anders voorstellen dan dat het van jagers voorkomen zou. De indruk is natuurlijk onjuist: er zijn zelfs geen jachtgeweren meer in België. Maar wij zijn onder den indruk: het is najaar, en het is de tijd van het wild.
Misschien is die indruk gewekt door de reesems leeuweriken, die aan de uitstalling hangen van sommige winkeliers. Zij zijn bij spichtigen bek aan een touw gesnoerd. Van uit den bek, boven de blinkende oogjes, zie ik de drievoudige wenkbrauw geteekend. Hunne lange nagelen aan de schrale, geschubde pootjes staan krampachtig gekruld om eene desperate ijlte... In de winkelramen liggen de lijsters dood met de argeloosheid van slapende jonge meisjes. Voor zoover zij, wel te verstaan, nog in hunne pluimen zitten. Liggen zij, op den