19 September.
Een dreumes van drie jaar huilt, huilt onbedaarlijk. Zijn moeder vraagt hem waarom. ‘Omdat de soldaten nu moeten vechten in den regen,’ zegt het kind. En nu gaat de moeder ook huilen: haar man, een militaire arts, is naar den oorlog...
Zenuwachtigheid der regendagen... Ik sta voor het raam: geen mensch op straat; alleen de rechte, aanhoudende vlaag, in millioenen evenwijdige stralen naar beneden. Zelfs de afleiding niet van den wind: het weêr is zoel; het gebladerte beweegt alleen van het vallende, het wegende water; niets dan de regen, de ellende van den regen, die u thuis houdt, lusteloos en werkeloos thuis... Sedert dagen hebben wij het kanon niet meer gehoord. 't Gevecht is ver van ons af. Wij hooren het niet. Wij zullen er niets van vernemen. Zij vechten, ver, onder den regen...
Ik heb gisterenavond een waagstuk uitgehaald: ik ben 's avonds na negen gansch alleen naar stad gaan wandelen. Dat schijnt wel niets te zijn: het is verschrikkelijk. Eerst loopen, in de klam-kille lucht, door de totale, de volstrekte verlatenheid der straat, over het plein,