| |
De week van den vogel struis
15 Maart.
Welke éénige gelegenheid om u nogmaals te bewijzen, hoe prachtig ingelicht ik toch ben!
Daar hebt gij de dubbele manifestatie, een nationalistische en een internationalistische, in beide gevallen trouwens in hoofdzaak socialistische, waar het over annexatie ging, en waarvan gij natuurlijk heel graag weten zoudt in welken zin, pro of contra inlijving van grondgebied, zij dient opgevat. Want uit de bladen is het waarlijk heel moeilijk op te maken, of de meerderheid der Belgen, die erbij aanwezig waren, Staats-Vlaanderen ja dan niet willen binnenpalmen, en de Hollandsche Limburgers tot Belgische Limburgers omscheppen willen. Beide meetings, deze der Nationale Partij en deze der Socialistische partij, waren immers onder de rumoerigste, die het een Brusselaar gegeven was, ooit bij te wonen. Eén punt kwam er aan den dag, waarover eensgezindheid scheen te bestaan: de volkeren alleen hebben het recht over hunne nationaliteit te beschikken; het is trouwens het eenige punt, waar niemand in petto aan bleek te gelooven. Iedereen gaf toe, dat uwe Zeeuwen en Limburgers mans en mondig genoeg waren om te weten wat zij wilden;
| |
| |
maar de eenen trokken rechts, de anderen trokken links, en van het beschikkingsrecht van genoemde bevolkingen bleef niet veel meer over, dan hetgeen paste in de eischen der eenen en in de wenschen der anderen. Zoodat de onpartijdige toeschouwer - een toehoorder durf ik hem niet te noemen, want van de argumenten vóór of tegen was niet veel meer te hooren dan 't gefluit en gejoel die ze uitlokten - zoodat de toeschouwer zonder vooroordeelen tot geen ander besluit kon komen, dan dat er wel Belgen te vinden zijn, die de landkaart van Europa te hunnen voordeele wenschen gewijzigd te zien, maar er toch op zijn minst even veel kunnen aangewezen, die hunne geografische studies liefst niet herbeginnen...
Daar hebt gij ook de dubbele interview van minister Franck. De eerste interview, in een Antwerpsch blad, had in de hoofdstad geen weêrklank gevonden; in de tweede, deze der ‘Etoile belge’, preciseert onze eminente minister van koloniën zijne zienswijze; zij is samen te vatten in deze tweeledigheid: wij moeten niet annexeeren, én wij moeten vertrouwen hebben in onze vertegenwoordigers te Parijs. De vraag rijst bij voornoemden onpartijdigen toeschouwer: bestaat er verband tusschen de twee leden van deze gedachteoppering; moet men ze begrijpen als: Minister Franck stelt het volste vertrouwen in onze gedelegeerden bij de Vredesconferentie, dewijl hij het met dezen eens is dat van inlijvingen ten koste van Holland geen spraak kan zijn? Die vraag hebben zich de annexionisten en anti-annexionisten niet gesteld. Zij hebben alleen onthouden dat minister Franck u gaarne Zeeland en Limburg, mits stroompolitie op Schelde en Maas, gunt; zij hebben gevloekt en zij hebben
| |
| |
gejuicht; en als onze premier, minister Delacroix, is komen verklaren: ‘Men heeft mijn collega Franck niet goed begrepen, en al de leden van het cabinet zijn het over de Belgische eischen eens’, dan nóg heeft men niet verder nagedacht; voor de eenen blijft Franck het schurftig schaap in de regeering, volgens de anderen is hij van die regeering de eenige die de zaak bij het rechte eind heeft; en...
Ja, hier is het geschikte oogenblik om een slip van den sluier op te heffen; thans is het moment gekomen om te laten blijken, hoe goed ik weet hoe of het eigenlijk met de zaken staat.
Hewel neen, ik zal u het fijne ervan niet mededeelen; ik zal u niet zeggen waarom Kamiel Huysmans sommigen zijner socialistische collega's verweet eene beweging voor te staan en te leiden, die gelijk staat met deze der ‘Action française’; ik zal u niet zeggen wat ik aan minister Franck... niet heb gevraagd, zeker als ik was van het antwoord. Want de waarheid is, dat ik maar één ding weet: dat niets zoo onrustbarend is als de half-geheime diplomatie, die eene karakteristiek is van de vredesconferentie, en hier in België als bij u in Holland zooveel kwaad bloed zet, - hoogstwaarschijnlijk zonder groote reden. Want: wat heeft minister Hijmans aan de conferentie in onzen naam gevraagd? Wij weten het niet. Wat heeft hij aan de commissies voor Buitenlandsche Zaken van Kamer en Senaat medegedeeld? Wij weten het niet. Wij weten alleen: er zijn ten onzent een aantal roerige annexionisten die hem allerlei bedoelingen toeschrijven, welke wij niet controleeren kunnen; er zijn nog veel meer anti-annexionisten die deze bedoelingen
| |
| |
bevechten, zonder ze goed te kennen. Wij weten verder dat een Belgisch minister zich tegen inlijvingen verklaart, en dat het hoofd der Belgische regeering hierbij zegt: in zake eischen zijn al de Belgische ministers het eens. Maar wij weten ook dat deze verklaring dubbelzinnig kan zijn, en in den grond maar heel weinig verklaart, - althans niet uitdrukkelijk zegt wat iedereen meent te begrijpen en wat misschien niemand begrijpt.
Wat dan? - Het beneemt mij zoowaar den lust, vandaag voor een politiek profeet door te gaan. Meer: het verleidt mij tot de politiek van den struisvogel. Ik heb trouwens een tekst, die deze houding meer dan voldoende wettigt. Dien tekst ontleen ik aan onzen minister van state Paul Seghers, en hij luidt: ‘De politiek van den dag is de politiek van het dagelijksch brood.’
Vrees niet: ik verval niet voor de zooveelste maal in het verhaal van hoe goed, of hoe slecht, wij het hier tegenwoordig in België hebben. Ik disch u geen lijstje van prijzen op, geene vergelijkende tabel tusschen voorheen en thans. Want er is nog een andere tekst, nietwaar, die zegt dat de mensch niet alleen leeft van het voedsel des lichaams; er is, dat deze week ons terug heeft gevoerd naar het voedsel des geestes en des gemoeds, waar wij Brusselaars vóór den oorlog op teerden, en dat wij het met welgevallen genuttigd hebben. Een paar, niet zeer gewichtige, maar zeer lokale feiten hebben ons naar oude usantiën ende costuymen teruggevoerd; oude gewoonten hebben wij zien herleven, en, goed of slecht, zij billijken het, dat ik mijne struisvogeloogen luik op binnen- en buitenlandsche politiek, om ze te ontsluiten op langgeliefde zeden en gebruiken.
| |
| |
Daar is bijvoorbeeld, dat ik deze dagen, voor 't eerst sedert den wapenstilstand, vernomen heb van een passioneelen moord in de Hoogstraat. En geloof mij: dit nieuwtje heeft menigen Brusselaar verkwikt.
De Hoogstraat, bronader van den Marollenwijk, kan moeilijk zonder passioneele misdrijven. Zij behooren er tot het dagelijksch leven. Zij zijn er sedert den Spaanschen tijd de kloekste instelling van, en als het ware de hoeksteen van het zedelijke leven. De Hoogstraat is vol rumoerige danshuizen, gevaarlijk voor wie niet tot den wijk behoort, eene behoefte voor wie er is geboren. De lieden zijn er kalisthenisch aangelegd, van in den aanvang was dáár de Rythmus, met al zijne driften-aankweekende eigenschappen. Onder die driften is de liefde de eerste, en de tweede de jaloerschheid. Elke allegorie wapent de jaloerschheid met een mes, en de plaats van het mes der jaloerschheid is eene vrouwenborst. En deze eeuwige Hoogstraat-waarheden zijn deze week weêr maar eens gebleken. Een jongen heeft er zijn meisje vermoord, naar den eisch der voorvaderlijke zeden. Ik herhaal het u: wij keeren tot den ouden, goeden tijd terug.
Tweede terugkeer: de Warande ofte ‘Parc’ is weer opengesteld en voor het publiek toegankelijk. En de gebeurtenis is te heugelijker, dat zij gebeurde onder de nationale regenvlaag. Onder den stortvloed, die eveneens eene eeuwenoude Brusselsche traditie is, ging koning Albert met burgemeester Max wandelen tusschen de heerlijke lanen, waar de Duitschers eene ‘Tankstelle’, eene manege en een ganzenkweekerij hadden ingericht. Weer speelde er het stedelijk muziekkorps opwekkende
| |
| |
deuntjes ten behoeve van oude renteniertjes, melancholische kindermeisjes en gratievolle babies. Niettegenstaande den regen, heeft de opgetogen jeugd er Zijne Majesteit toegejuicht. Weer spuiten er de fonteinen, die wachten op de lentezon om in duizenden regenbogende diamanten te schitteren. Weer harken er over donzen grasperken de zorgzaam-trage hoveniers. En zoowaar: wij vergeten dat dit beminnelijke oord ons ruim vier jaar gesloten werd als een verloren Paradijs, nu wij ons weer met een mooi boek neer kunnen vleien onder een Venusbeeld met sierlijke vormen.
En daar is eindelijk Manneken-Pis. - Een Fransch regiment, tijdelijk bij ons te gast, heeft bij het afscheid nemen de echt-Fransche attentie gehad, den ‘oudsten Burger van Brussel’ den graad van korporaal te vereeren, en het uniform te verstrekken, dat erbij hoort. Een gansche dag heeft het eigenaardigste, misschien ook schoonste monument van Brussel geprijkt in de kleeren van een Fransch ‘chasseur alpin’, het heeft de decoratie gedragen, die het regiment op het slagveld heeft verdiend; men heeft het bebloemd met seringen en mimosa's; men heeft eene serenade gespeeld te zijner eere. Het Manneken is er argeloos-onverschillig aan gebleven; het heeft niet opgehouden te... doen wat het nu sedert de zeventiende eeuw al doet. Maar de Brusselaars waren opgetogen: de hulde aan Manneken-Pis was eene hulde aan ons Brussel van het verleden, het Brussel van vóór den oorlog...
En om het te relateeren, heb ik er heden van afgezien, door te gaan voor den op politiek gebied steeds goedingelichten correspondent, die ik dan toch ben.
|
|