hij Paganini der ministeries, daar hij prachtig viool speelt...’
- Het hondje geeuwde, geeuwde dat zijn oogen er sentimenteel gingen bij staan, geeuwde dat het klonk als een geheel strijkkwartet.
‘Ook de Lantsheere’, vervolgde mijn vriend, niettegenstaande lang aarzelen, ‘ziet er van af, een partij te spelen - of moet ik zeggen: een part te spelen? - in de nieuwe combinazione... Bleef dan nog Helleputte’.
- Het hondje stelde zich recht op zijn voorpootjes, spitste de ooren, zag zijn meester scherp aan. ‘Ja’, zei deze, ‘hier spreek ik misschien uit de kapel; maar, naar men zegt, was Helleputte zelf er niet ver af, de toomen van zijn departement in handen te houden; al wees de hoed, dat nieuw mooi grijs hoedje, hetwelk als het symbool van het ontslag kon gelden, zoo ondubbelzinnig op de uitgelatenheid van een scholier, die eens degelijk vacantie gaat vieren. Ja, zelfs zwager Helleputte... Maar ook hij koos, als nieuwe Herakles, tusschen Deugd en Liefde, en trad definitief af.’
- Het hondje loosde een zucht van verlichting...
‘Dat Renkin, Berryer en Hubert nooit ernstig aan heengaan gedacht hadden, wist De Broqueville wel’.
- Het hondje liet langzaam zijn eindje staart wikkelen.
‘Bleef dus nog alleen te voorzien in ministers voor Kunst en Wetenschap, Finantie, Justicie, en Openbare werken.’
- Het hondje ging in een bol liggen, als iemand die eindelijk op zijne twee ooren kan gaan slapen.
‘Dit gaat echter zoo makkelijk niet’, zei zijn meester, ‘want hoe minder portefeuilles, hoe moeilijker de keus.’