kwaad de wereld regeert. Maar er om jammeren doet hij niet; hij verkiest het uit te helpen roeien. En daarom heeft hij zijn genie en zijn fortuin ten dienste gesteld der politie; zich laten scheren; zich een sportpet en een Engelsch pak aangeschaft, benevens eene mooie collectie Browning's (ik bedoel geenszins, gij hebt het geraden, de volledige werken van Robert Browning of van zijne vrouw Elisabeth, maar de revolvers, die, ik vraag me af waarom, hun naam dragen), en één dier kortstelige pijpjes waarvan de brandende Navy-cut 's winters het binnenst van uw neus zoo aangenaam-warm weet te houden. De straatjeugd roept ‘Sherlock Holmes’ achter hem, hetgeen blijk geeft van hare literaire cultuur. Hem kan het weinig schelen: hij heeft het bewustzijn, een nuttig wereldburger te zijn, de eenige-moderne wijze te huldigen om waarlijk een paladijn te wezen. Dat maakt van hem eene nobele, en voor anderen toegefelijke, verschijning. En aldus ook verscheen hij me weêr, dezen dorstwekkenden voorjaarsmiddag.
- ‘Ik breng u stof,’ zei hij. En ik spitste mijne ooren, want blank en maagdelijk-ongerept verweet me, op mijn tafel, het papier, dat mijn uitgewrongen hersens te suf en te muf waren om nog het onderwerp eener ‘correspondentie’ te vinden... Hij genoot, goedmoedig, een oogenblik van mijne gretige aandacht, en vervolgde daarna:
- ‘Gij weet, dat het Gemeentehuis van Schaarbeek voor een goed gedeelte is af-, of beter is uitgebrand, want uiterlijk biedt het nog steeds een bezienswaardig geheel aan. Gij weet tevens, dat burgemeester Reyers en ik het eens zijn, om de ramp aan kwaadwilligheid toe