zijne laatste Vlaamsche uiting, het zeer karakteristieke boekje: ‘Fashion’, is meer Europeesch dan men zou wenschen, als zijnde de verheerlijking van een beschavingstoestand, die, vooral na den oorlog, niet meer moest worden gehuldigd. Al vond er het hoogere dichterschap eene dankbare en zeer eloquente verdediging in, die als een blijk van zuiver inzicht blijven zal.
Toen echter Paul Gustave van Hecke, ook al ten gevolge van den oorlog, in het Fransch ging schrijven, bleek hij ineens zóó Vlaamsch te zijn in zijn Europeanisme, dat men er gul om lachen ging. Vóór dien tijd had hij geene verzen geschreven: nu maakte hij gedichten, waar men gemakkelijk aansluiting voor vond bij de Fransche fantasten, die het Symbolisme den rug toekeerden om zich, via Mallarmé, als natuurlijke, of bovennatuurlijke, zonen voor te doen van een Théodore de Banville. Want wat zijn anders, met al hunne natuurlijke en bekoorlijke verfijning, een Toulet en een Pellerin, om slechts dooden te noemen? Een epicurisch, een zelfs argeloos-cynisch levens-belijder na de oorlogsgrimmigheid, zelfs waar het niet de weerslag van lijden was, van lijden in het vleesch als in de ziel: wie kan het eener jeugd kwalijk nemen, zelfs als die jeugd de veertig nadert? - Minder dan wie is Paul Gustave van Hecke beschikt voor zeuren, minder wellicht uit moreele gezondheid dan uit realistisch levensinzicht zonder overtollige scrupules. Hij wil zich tot bij het uiterste verwezenlijken, zonder welke belemmering ook, en het is de les die wij uit zijne poëzie kunnen halen. Maar bij dat al is hij frisch en sentimenteel gebleven, en dat is de redding van alle cynisme.