boek niet op nageslagen - of ik eene even-gewijzigde vertaling las van het hoofdstuk dat wijlen Prof. Kalff als voorbereiding tot de kennis van Ruusbroec schreef. Er blijkt ook uit, dat Huebner ditmaal pater van Mierlo heeft gelezen. Er blijkt te weinig uit wat Ruusbroec eventueel aan Eckehart dankt, en wat Tauler dankt aan Ruusbroec. Dat prachtige onderwerp: de wisselwerking van Duitsche en Vlaamsche mystiek, wordt hier niet dan even aangeraakt. Men moet het weer doen met iets als oppervlakkige vulgarisatie, met ‘hooger onderwijs voor het volk’, met ‘university extension’, die ons geen dieper inzicht biedt. Waarbij beweringen komen die gewaagd zijn, want niet bewezen, als ‘Ruisbroeck hat Eckhart entweder in Flandern oder in Köln predigen gehört.’
Wij hebben nog niets gezeid over de vertaling. Het is gemakkelijker, Ruusbroec te vertalen dan Hadewych, omdat zijne taal, en meer bepaald zijne technische taal eene beter-omschreven beteekenis heeft. Heeft Huebner die taal overal goed begrepen? Ik beken, dat ik niet in de gelegenheid ben geweest, de twee teksten naast elkander te onderzoeken. Nochtans lijkt mij deze ‘Ruusbroec’ beter dan de voormalige ‘Hadewych’.
Laat mij toe, tot besluit mede te deelen wat Dr. Friedrich Markus Huebner ter vertaling heeft uitgekozen, zonder mij duidelijk te maken waarop hij, geestelijk althans, zijn keus staaft: ‘Das Buch von den zwölf Beghinen’, ‘Samuël oder das Buch von der höchsten Wahrheit’, ‘Die sieben Stufen der geistlichen Liebestreppe’, ‘Das Handfingerlein oder vom blinkenden