het grootste belang is. Die materie is het woord, en meer nog de volzin. Literaire kunst is: evenwichtige, en waar het past hinkende volzinnen, met de juiste, en waar het past onzuivere woorden te maken. En wat daar tusschenin ligt, wat ligt tusschen rust en onrust, stiptheid en vaagheid, is sleur en rhetorica. Literatuur duldt geene sleet aan woord, aan zinsbouw, aan syntaxis. Of zij ziet er van af te ontroeren, tenzij de literair ongevoeligen.
Nu is er schijnbaar niets ongewoons aan het proza van Toussaint. Men voelt wel dat het sierlijk is en naar de cadans bevredigend. Het loopt zelden uit op een ontrustend vraagteeken of een verontwaardigde uitroeping. Toussaint heeft mij nooit ontsteld of mij doen twijfelen aan zijn geestelijk evenwicht. Nochtans heeft hij mij nooit ontstemd door het slechts benaderende van een bijwoord of den lammen gang van eene periode. Technisch is Toussaint volmaakt, als men zich maar op zijn standpunt weet te plaatsen. Dat standpunt kan betwistbaar zijn: het onderstelt eene geestelijke stelligheid, eene nuchterheid zelfs waar sommigen voor huiveren zullen. Doch waar het opvoert tot een meesterschap als door Toussaint bereikt, kan men niet dan er diep voor buigen; te meer waar zulke meesterschap grooter en grooter wordt, zooals ik hierboven getuigde.
Wat nu deze ‘Peruviaansche reis’ zelve betreft: het is niet zonder opzet dat ik in de eerste plaats 's schrijvers vaardigheid roem, die zich ditmaal weer blijkt verjongd en zelfs vernieuwd te hebben. Het is een zeer bijzonder, een innig genot, zooals het eene blijde verrassing is, vast te stellen met welke voorzichtigheid, en tevens welke raakheid, de auteur zijn verhaal inleidt, indeelt, ten einde