| |
| |
| |
De Pallieterige vergissing
Er zijn menschen die het geluk te slikken krijgen als eene dagelijksche beproeving. Onder dezen is Felix Timmermans, de zes en dertigjarige vader van Pallieter.
Op dit oogenblik wordt hij te Lier, zijne geboortestad, gevierd, waarbij eene traditie van vóór den oorlog weer aangeknoopt wordt, - traditie, die evenzeer algemeen-Belgisch als speciaal-Vlaamsch moet heeten, aangezien ze opklimt tot Camille Lemonnier, die het eerste slachtoffer was van den letterkundigen roes des volks, toen hij met zijn prachtigen roman Un Mâle eveneens den grooten Belgischen Staatsprijs voor Literatuur kreeg. Op Camille Lemonnier volgden velen, die konden doen gelooven, dat België, en meer bepaald Vlaanderen, het gezegend land der schrijvers is. Feitelijk zijn wij in hoofdzaak het land van feest-vieren, en zelfs de letterkunde wordt als aanleiding daar niet te slecht voor geacht. Intusschen, voor feest-vieren bleek België een paar jaar na den oorlog minder geschikt, toen de geleden schade aan een paar nieuw-bekroonden in 1921 goed werd gemaakt. Reeds in 1922 is daar weer verandering in gekomen: Felix Timmermans kreeg óók de officieele drieduizend francs, en het mocht niet waar zijn, dat deze bij uitstek populaire personaliteit op dat gulden
| |
| |
lauwerbed zou gaan rusten zonder dat het even door den goedgunstigen volke luidruchtig pallieterig zou worden opgeschud. Doch,
Quelqu'un troubla la fête,
Pendant qu'ils étaient en train,
zooa's Lafontaine zegt, en zooals gij reeds weet door een Brusselsch berichtje, dat hier uit het Amsterdamsche Handelsblad werd overgedrukt: Timmermans, die de beproeving moest kennen van een nieuwe en lange teug aan den beker van den roem, werd van dien dronk onwaardig gekeurd en behandeld als iemand, die niet veel minder was dan een oplichter. En... aldus wordt, wel te verstaan, de geboden eerewijn een soort kruidwijn: een wijn doormengd met den peper van eene oproerigheid, die den Vlamingen - zij houden van prikkels - bijzonder lief is. Men wil Timmermans van zijn arme drieduizend frankjes berooven: te grooter wordt Timmermans in de waardeering van zijne tallooze bewonderaars.
Natuurlijk winnen de bewonderaars het gemakkelijk van de kleinzieligheid der vitters. Die vitters betoonen een administratieven aanleg, waar zelfs de ijver van de bevoegde administratie, die der schoone kunsten en letteren, bij verbleekt. Want deze administratie heeft nog geen uitspraak gedaan; de minister wien het aangaat heeft nog geen oordeel gestreken; het Koninklijk Besluit, waarbij Felix Timmermans werd bekroond, werd nog niet verbroken, - voorzoover het reeds verschenen is, wat ik niet weet en voor het oogenblik niet nagaan kan.
| |
| |
Hoogergemelde vitters konden dus wel wat wachten met de ontnuchterende gal die ze door de heildronken gingen mengen, - gal die trouwens honig en kaneel zou worden in bedwelmenden malvezijn. Zij begingen derhalve eene psychologische fout, en tevens eene fout tegen den administratieven smaak, aangenomen dat deze bestaat, hetgeen zij leeren betwijfelen.
Eene fout tegen de logica begingen zij echter niet: het dient toegegeven. De werken van Felix Timmermans, die werden bekroond en heeten: Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, verschenen inderdaad voor het tijdperk, dat ditmaal in aanmerking kwam. Wat meer is: zij werden in het verslag over het voorafgaande tijdperk, de knappe brok literatuurgeschiedenis van Arthur Cornette, behandeld en beoordeeld. De jury, wier spreekbuis de heer Cornette was, had ze zachthandig maar beslist afgewezen, zooals vroeger Pallieter door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor den Beernaertprijs afgewezen werd (de heer Timmermans moest het toen afleggen voor mejuffrouw Virginie Loveling, zooals hij het ditmaal doen moest voor den heer Cyriel Buysse). Natuurlijk gevolg van dit alles was, dat het Kindeken Jezus en het Begijntje Symforosa zoo niet undesirable, dan toch te oud in jaren bleken om opnieuw voor het jongst-verloopen literaire tijdvak in aanmerking te komen.
Desniettemin werden zij met goud bekroond: eene vergissing dus.
Aan wie nu ligt ze, die vergissing, geopenbaard op het joligste oogenblik?
Die pijnlijke vraag is er in de eerste plaats eene voor
| |
| |
den nieuwen minister van wetenschappen en kunsten, den heer Léon Leclère. Deze is een beroepshistoricus: hij zal dus tot de bronnen opklimmen. Hij zal vragen naar het verslag van de jury die Timmermans heeft bekroond: het zal vermoedelijk blijken, dat deze jury haar rapport nog niet heeft ingediend. Want weêr heeft men maar bekroond, zonder de redenen der bekroning te kennen: eene Belgische gewoonte, die ditmaal eenige toekomstige omzichtigheid ten gevolge hebben zal, naar wij althans hopen. - Bij gebrek aan verslag der jury zal de minister aan het bevoegde ambt volgende vragen stellen:
Primo, heeft Felix Timmermans-zelf zijne twee boekjes ter beoordeeling ingezonden? Zoo ja, dan is Timmermans de eerste schuldige. Hij is de hoofdzakelijke aanleiding tot de vergissing, hij, die wist dat zijne werkjes niet meer in aanmerking konden komen. Zulk bedrog - het woord is niet te grof - moest zelfs Pallieter, zij het uit naam der vaderlandsche lol, zich niet permitteeren, en het zou maar billijk zijn, dat een nieuw Koninklijk besluit het oude, bekronende Koninklijk besluit kwam verbreken, - hoe onaangenaam dit voor den betrokken minister zelf wezen moge.
Tweede vraag van den minister: Zoo de heer Timmermans de werken niet zelf heeft ingestuurd (zooals zeer waarschijnlijk is: Felix Timmermans is bij mijn weten zoo'n domoor niet); zoo de jury dus, wat haar recht is, beide boeken ter bespreking en beoordeeling heeft aangevraagd, heeft die jury dan niet gezien, dat zij verschenen waren lang vóór den datum, die het in aanmerking komende tijdperk opende? - De jury heeft
| |
| |
natuurlijk het recht, het verslag over den vorigen prijskamp, dat van den heer Cornette, niet te kennen; zij heeft zelfs het recht, het niet te willen kennen: zij moet buiten allen invloed blijven. Maar zij heeft als allereersten plicht, de data, waarop de boeken verschenen zijn, te controleeren, zelfs als Timmermans de bedoeling had gehad ze er te laten inloopen. Dat heeft ze niet gedaan. Zoodat de jury heeft gezondigd, hetzij door een teveel aan goede trouw, hetzij door eene... toegevendheid, die geene andere verklaring of verontschuldiging zou kunnen aanvoeren dan het gebrek aan schrifturen, die drieduizend officieele franken waardig bleken te zijn. Maar dan zal de minister antwoorden, eerst, dat het reglement der wedstrijden een vast tijdperk voorschrijft, en ten tweede, dat niet een goed, maar het beste werk dient bekroond, - al was het nog zoo slecht. Werd niet Hilda Ram's Klaverken op 's levens akker bekroond?, zal de minister vragen (zulke belezenheid is hij zich-zelf verplicht). En daarmeê is de jury veroordeeld, en... behoudt de argelooze Pallieter zijne drieduizend zilverlingen van papier, bijaldien hij deze reeds ontvangen heeft. Want wie kan hem doen boeten voor de wandaad van eene jury, die niet kan gehouden worden voor ontoerekenbaar, aangezien ze door den minister zelf werd aangesteld?
Er is een derde vraag die de minister stellen kan. Hij kan zich richten tot de bureelen, en zeggen: Bennen jullie dan blind, of met doofstomheid geslagen? (want het spreekt vanzelf dat hij in zulke ver-reikende zaak verontwaardigd is). Doch de bureelen hebben hun antwoord klaar; zij zullen eene nota opmaken met volgenden inhoud: te gepasten tijde hebben wij den minister eene lijst
| |
| |
van eventueele juryleden voorgelegd, waarvan de minister eene lijst van reëele juryleden heeft gemaakt; die juryleden hebben de bekroning van den heer Timmermans voorgesteld; de minister heeft goedgekeurd, natuurlijk na onderzoek door zijn kabinet, en heeft een ontwerp tot besluit bevolen, dat den Koning zou worden onderworpen. De bureelen hebben dus hun strikten plicht gedaan.
En ziedaar hoe de zaken staan, - aangenomen dat Felix Timmermans werkelijk reeds bij Koninklijk besluit zou zijn bekroond, hetgeen ik herhaal niet goed te weten. In welk negatief geval de Liersche feestvierders zelf maar voor de drieduizend francs - iets meer dan vijfhonderd gulden: geen Dorado! - als schadevergoeding moeten zorgen.
Intusschen is heel het dolle, het Vlaamsch-lichtzinnige gevalletje voor den schrijver van Pallieter een reusachtige reclame geworden, zooals zelfs een Pierre Benoit ze niet zou hebben uitgedacht, waarvan men de weerga zoekt in de geschiedenis van onze Nederlandsche letterkunde, en ... die het gelukskind Felix Timmermans wel het allereerst zal hebben verwonderd. Ik heb zijn geluk genoemd eene beproeving: ik bedoelde, in allen ernst, een moreelen, en ook wel literairen toetssteen. En hierbij wil ik er niet aan denken of hij den prijs niet moest weigeren: heeft Pallieter, die ‘au jour le jour’ leeft, het recht niet den almanak, bezorgdheid van den ‘Bourgeois gentilhomme’, te ignoreeren? Thans wordt de beproeving erger, en zij is ditmaal uit den booze: men tempteert hem met goud, met toegegooid, met teruggenomen goud, een ebbe en vloed van goudklank, een dageraad en een schemering van goud. En het zijn de
| |
| |
vitters, de Vitters met eene hoofdletter, die hem aldus beheksen, de vitters die den minister attent maken op wat zij niet ver zijn te bestempelen met het woord knevelarij, de vitters die zelfs een Koninklijk besluit in het gedrang brengen om het vermaak...
Om het vermaak, dat intusschen niet voor hen is, maar voor ons, weer maar eens te herhalen, dat Felix Timmermans in dit land een zeer uitzonderlijk schrijver is. Rechtuit gezeid, was ik lid geweest van de schuldige en niet zeer handige jury, ik zou aan mijne medeleden hebben gezegd: ‘Mijne heeren en medeleden, men heeft ons hier belast met een leelijk karreweitje. Van al de boeken, die aan ons hooggeschat oordeel worden onderworpen, is er geen enkel dat wij voor eigen gebruik zouden koopen, en voor het gebruik van onze kinderen en kindskinderen in verguld kalfsleer zouden laten inbinden. Men zegt ons: “het beste is goed genoeg,” maar dat dienen wij, volgens ons geweten, te beantwoorden met de opmerking dat het slechte niet goed wordt als het van het slechte het beste is. Drieduizend francs is tegenwoordig nauwelijks genoeg om er een maand van te leven; maar, als inquisitors der Vlaamsche literatuur, hebben wij het recht niet, het letterbeoefenende leven van één onzer stamgenooten met eene maand te verlengen, zoo die beoefenaar alleen het kwade bedrijft en voor het goede alleen zijne onmacht weet te bewijzen. - Anderdeels is er, dat wij in dezen bezuinigenden tijd zelf geen drieduizend francs voor de Vlaamsche literatuur mogen verloren laten gaan. Er blijft ons dus niets over dan, hetzij de toekomst aan te halen, hetzij het verleden te zetten op onzen schoot. De toekomst?: alle anticipatie is voor
| |
| |
onze befaamdheid een gevaar. Het verleden?: noch Vermeylen, noch Teirlinck, noch Felix Pallieter, de welgenaamde, kregen ooit de officieele erkenning. Doch Vermeylen gaf zijn Wandelenden Jood nooit den broeder dien wij hoopten. Wat Herman Teirlinck betreft, de oude vriendschap die mij bindt aan hem heeft het mij tot op heden onmogelijk gemaakt te onderscheiden, wat zijn Thijl Uylenspiegel beneden Het Kindeken Jezus in Vlaanderen stelt, want dit laatste boek vind ik nog al gemaakt, zoodat ik het een plaats moet geven onder wat Verlaine ‘littérature’ noemt; terwijl ik - nu wij het over Timmermans hebben, Symforosa een zeer gevoelige uitbeelding acht van een al te bedacht gevalletje. Maar om het even: waar ik mijne partijdigheid beken, stel ik u voor tusschen den verleden Teirlinck en den verleden Timmermans te kiezen, en dan den lastgevenden minister te schrijven dat het heden onbevredigend is voor wie zijn eigen literair geweten eerbiedigt (geen minister die ons dat kwalijk nemen kan!); dat wij geen toekomst aanspreken willen waar wij trouwens zelf toe behooren (men kan nooit weten!); en derhalve wijziging vragen van het reglement in dezer voege: voor elken wedstrijd kunnen aangenomen, werken, die in het onmiddellijk voorafgaande tijdperk de aandacht waardig bleken, zoo in het tegenwoordig-behandelde tijdperk geen enkel werk speciaal de aandacht trekt. En de minister zou beslissen.’
Ditmaal heeft men den minister niet geraadpleegd. Hij heeft dus niet kunnen antwoorden. Men heeft gehandeld alsof er geen reglement, ik bedoel: alsof er geen minister was. En Felix Timmermans wordt dubbel gevierd, omdat hij een prijs kreeg buiten alle reglementen
| |
| |
om, en... dien hij, per slot van rekening, toch heel goed verdiende.
En met dat al krijgt men genoeg van dergelijke wedstrijden, die doorgaans niemand bevredigen, dan de bekroonden, en die ze vieren willen te Lier of elders.
N.R.C. 28 October 1922.
|
|