| |
| |
| |
Jezus de Nazarener en Rafael Verhulst
Deze tijd van wetenschap is - wie zal het loochenen? - niet langer nog aldús, dat de mensch zich met het Helleensche ‘ken u zelven’ tot heele psychologie en eenige zeden-wet zou vergenoegen en te vreden stellen. Daargelaten dat zulke zelf-schouwing voor ons geweten en den ijl-dienst van ons huidig bestaan niet zonder eenig bitter en wrevelig ongemak zou gaan, en dat het geene doenlijke oefening meer kan heeten, bij ieder halmpje in ánderman's oog aan de kepers in het zíjne te moeten denken, heeft men ándere redenen nog om eene beter-begrijpende democratie te loven, die dergelijk onprofijtelijk egoïsme heeft weten te weren, en verving door de breedere en meer aangename studie van den uitsluitenden even-mensch, niet in zijne persoonlijke naaktheid slechts (die nog te veel aan eigen naaktheid mocht herinneren), maar onder het kleed, - laat staan den boezelaar of het habiet-kostuum, - dat hem tot lid eener juist-bepaalde caste, als anonieme eenheid onder gedwongen-gelijke eenheden, maakt; redenen, herhaal ik, die kunnen zijn, b.v., dat zulke studie van bate wordt, waar, ‘de mensch den mensch een wolf’, zij wijzen mag de plaats van dezen wolf daar hij, al naar gelang men hem te vreezen heeft of
| |
| |
hij gewierd een nuttig gedierte, het gevoeligst wezen zou aan dolk-steek of vleiënde streeling.
Deze uitlegging nu eenigs-zins specieus bevonden, te menschelijk en wellicht van te moreelen aard om de ware te wezen: men vergeve ze ons, waar het, overigens, minder gold de reden van het feit na te zoeken, dan te wijzen, alleen en eenvoudig, op het feit zelf: alsdat, namelijk, heden ten dage, overvloedige boeken van soortelijke als van maatschappelijke psychologie, - vervangend de vroegere heilzame tractaatjes, die de oefening van ziel en geest naar probate, hoewel algemeene, wijze leerden - ieder aandachtig lezer zullen toelaten, subtiel wel maar onvoorwaardelijk, een goeden kijk te hebben in de wereld; wat gemakkelijker is, en minder lastig, dan om eigen wezen kommer te voeden (want hij gaat eindelijk aan 't sterven, de lever-vretende en gierige gier van Promêtheus!), en 't genot verschaft - om een voorbeeld te nemen, op eerste zicht een wil-stérken uit een dito-zwákken te erkennen. Ja, in een tijd, als dezen, van ijverig psychologeeren, duikt de geniale dichter ons vergeefs de schittering van zijn talent waar zijne nevrose en de spitsheid van zijn schedel hem verklappen, vergéefs de geboren-moordenaar zijne duistere euvel-daad die blijkt uit de scherpte zijner tanden en van den indruk zijner duimen wordt verraden; en spreekt uit zijn bewegen niet beter dan tusschen zijne lippen de beroepsmilitair; en, bepaalder dan in welk vlug-schrift, de sociaal-anarchist door de uitdrukking van zijn onverzorgde over-jas? - Want deze dagen zouden ons het algemeene door-zicht leeren; geen perspectief houdt een eind-punt voor klaar-gebrilde blikken; geen blankheid
| |
| |
verbergt ons haar samen-stellend prisma-spel; en we vinden de teêrste kleuren in het ondoorzichtbaarst zwart. En aldus ook, en niet overdrachtelijk, te onzen broeder den mensch: onderwezen de gebaren ons de geestes-gewoonte, het bleek eruit, nietwaar, dat deze gewoonte zich in zulke gebaren te uiten hád; vertoonde eene reeks menschen ons eenderen gebaren-gang, hoe zou elks geest niet lijken aan dien van even-gebarenden? - En zoo schreef men, met geduld en zonder moeite, menig boek, ge weet het, van psychologie: hoe het moest dat er uit-zag een Kunstenaar en een Soldaat, en was te bekennen de Dief uit zijn Rechter.
- Niemand echter bond zich, voor zoover ik vernam, tot op heden vóor de psychologie van het beëedigd-literair Jury-lid; geen zocht het geraamte der eigenschappen op te bouwen dat zulke ambtenaars tot stut van kuit en buik en tronie dienen moet, wil hij werkelijk den naam van Jury-lid waardig zijn; geen bepaalde de voorwaarden van zijn spijs-vertering en van zijn critisch vermogen; geen, zelfs, het getal zijner jaren en van zijne eere-teekenen. Dankbare taak, nochtans, zou men meenen, waar zulke variëteit weelderig bloeiend is en onbuigend-kalm weêr-stand biedt aan de hevigste als onverwachtste vlagen... Wel is waar dat weinigen te onzen lande zich zoo speciaal-wetenschappelijk met jongere ziel-kunde hebben bezig gehouden, en dat Vlaanderen on-ontkenbaar het aangeduide, voorbestemde oord voor zulke Jurydische studie zijn moest; - want wáar zou zulk geslacht - het is in wezenlijkheid een geslacht geworden - als in ónze streken tieren, in onze streken waar elke nieuwe uiting van de Vier Grond- | |
| |
wettelijke Vrijheden zoo verlichtelijk en mild, na toegevende en welwillende uitspraak der bevoegdste richteren te lande, wordt aangemoedigd, en, ja, bekroond?...
- O we gaan niet weêr aan 't spotten of aanklagen! Onze bedoeling is eenvoudig, er op te wijzen, nietwaar, dat ongerechtiglijk de psychologie van het letterkundig Jury-lid nog ongeschreven bleef. Wel werd er hier en daar, naar de omstandigheden hem als zulks in alle onomwonden blijkbaarheid vertoonden, een of ander ‘sul’ of ‘ploert’ genoemd. Is dat echter eene psychologie? Ik noem het liever alleen eene facet ervan, eene stipt-gesproken beoordeeling, die dit of geen individu kenmerken moest; al was die hoedanigheid hem nu ook gemeen met andere luiden, die mochten sluimeren, gezamenlijk, in dezelfde traag-kruipende academische schemering, op kussens aard-gelijk en van gelijke verwe... - Neen, neen, niemand omschreef, in nobele en echte lijnen van algemeenheid, de psychologie van het gezworen-Jurylid-in-literatuur, niemand teekende ze vollediglijk; niemand in Vláanderen, waar ze geschreven móest.
En het is niet zonder vreugde, hoewel schamige vreugde - men verdenke me niet van over-moed - dat ik zie hoe die taak op mij heeft willen wachten.
Maar de angst om al te dun-dradige analysis schiete u, wel-willende lezer, geen te schrille rilling tusschen de schouder-bladen: mijn onder-werp laat me, in zijn grof-gehouwen eenvoud, toe, zelfs binnen de grenzen der volledigheid, kort te zijn. Ik ben overigens te zeer doordrongen en gedrenkt van de spreuk, langs éen onzer standvastigste vaderlandsche poëten tot ons gekomen, die leert, ongeveer:
| |
| |
die in ‘Vlaanderen’ liggen begraven,
om niet over de gemeen-plaatsen van zulke karakter- en zeden-studie te mogen glibberen of stappen, in dit tijd-schrift althans.
- Zoo deelden wij de meening alreeds, dat hij, het Jury-lid, gemeenlijk een gelijk-matig part heeft in academische hulp-gelden en presencie-penningen. Deze budgetaire mild-dadigheden verleiden hem echter nooit tot over-dadig vertier aan nieuwe kleeding-stukken of 't aanschaffen der boeken die de ijdele zaal zijner verbeelding met eenig vernieuwd siersel zouden ontschimmelen; neen: zijn jas (die wijd is, en lang-mouwig) is gesneden, en naar de deftigheid van zijn smaak, door een snijder die misprijzend smaalt om de jongere modes en zich bij de onpersoonlijkste patronen houdt; even-als des Jury-leden geest en hersen-gestel zich veiligst voelt en van suffisante warmte onder de vacht der sluik-gekamde pruiken... Aldus noemt hij al wat over de recht-palige grenzen van zijnen bezadigden jeugd-tijd loopt, buitensporig; want hij had van aanvang af een eerbied vol erkentelijkheid voor den magister die hem-zelf den letterkundigen weg wees; en de aangeboren stompheid zijner zin-tuigen is met de jaren zóo-zeer tot eene palaeontologische dikhuidigheid aangewassen, dat zij, hoe men harke of wrijve of bijte, niet af te slijten is tot op een zuiver-menschelijk, laat staan een modern gevoel. Van daar de glimlachende loochening van al wat nieuwe, jonge oogen kan doen laaien, en zijn argeloos schouder-ophalen voor de wapperende
| |
| |
idealen eener jeugd die de zijne niet meer en gelijkt.
Want het literair Jury-lid is glimlachend en argeloos, en de blikken zijner bolle bril-glazen lijken milder nog, dan ze mis-príjzend lijken; ja, waar hij niet tracht te begrijpen, hoe zou hij misprijzen alléen?
Maar zulke zoet-aardigheid is, zult ge onder-vinden, geniepig hoewel ongeveinsd, en, hoe bravelijk-gulschijnend ook, niet zonder onwillekeurige vilijnigheid. Zij is - men vergeve ons de gelijkenis - als de suikeren purgeer-bollen die den kinderen onder zeemigen smaak de onbegeerde gevolgen verschalken: zoo slikt ze de naïeve zonder lastig zwelgen; maar het na-denken, als hij na te denken vermag, bezorgt de niet-verwachte geestes-kolieken die verwenschen zullen wie met zoet-sappige tronie zijne waarheid verkondde, die onschadelijk scheen... En och, is ze wel schadelijk? De apotheker is cheiragrisch, en te strem zijne vingeren dat hij het gif in de goede verhouding mengen zou wil het werken; en dan, hij suft een beetje: wie koopt hem zijne zoete en kijtieve drankjes?...
- Aldus, waarde lezer, om-lijnt zich voor uw onmiddellijk erkennen de uiterlijke verschijning, het verschijnsel zou ik haast zeggen, van het Jury-lid. Gij zult nog in zijn knoops-gat de onfaalbare roset laten rooden, en zijn glim-lach versieren met deze en gene gele tanden; dien hem daarna op als de onwrikbare lichamelijkheid van wie hier de held onzer beschrijving is.
- Hóe, echter, zijne innerlijkheid, en de gedaante van zijn gewone denken?... Och! het is niet waar dat de geest gelijken tred houdt met den leef-tijd, en dat levens-ondervinding het brein met wijsheid verrijkt!
| |
| |
Hoe heb ik er gekend die, grijsde het haar, blond bleven in hunne gedachten; en 'k heb er geweten die, strompelde hun voet van ouderdom, de licht-hartigheid der jeugd volgden in de onredelijkste avonturen. Want er is een waarneembaar verschil, leert de psychologie, tusschen uiterlijken schijn en innerlijk wezen; en 't en is die niet van het Jury-lid die zulk apophtegma zal tegen-gaan. - Inderdaad: hebt ge gemerkt hoe bij hem de deftig-hoestende ernst der gebaren verduikt de meest-onmondige kinderlijkheid van het oordeel-vermogen; hoe de schijnlijk-onderzoekende onplooibaarheid van zijne doctorale redingote de ineffabele bewondering bergt van een niet-doorgrondend jongens-hartje dat jubelt bij een vuur-werk; hoe de aap zijner onschuldige lummel-zinnigheid piept uit de mouw zijner kritisch-staande, neen, hangende toga waar hij grijpt naar klater-goud, naast niet-ontbolsterd diamant dat hij neus-halend wegschuift?... Want een Jury-lid is buiten-gewoon naïef. Wat hij doen moge om peilloos-wijs te schijnen, welke schatten van bestofte citaten hij stapele over de ijlte van beredeneeren: hij is de man dien men appelen voor citroenen verkoopt, als de appelen niet al te groen en de citroenen niet al te geel en blijken; en is uwe luidruchtigheid niet al te snoeverig, hij zal u meer beluisteren, en met meer genoegen, dan wie met stille stem een zuiver woordje spreekt. Ja, zijn onderscheidings-, zijn schiftings-macht en -gave - baloorig, maar hoe subliem-onnoozel, hoe diepzinnig-gemeenplaatselijk in hare uitdrukking! - of liever: het gebrek eraan, volstaat, dat men hem erkenne onder wie van de letteren eene studie hebben gemaakt. Hij is het, die de hoedanigheid van den wijn
| |
| |
aan 't hol-klinken van het vat zal keuren, en díe van het boek aan 't verhaalken ervan en de mate van de aanpassing op zijn eigen gevoelerigheid.
Een hélden-drama verkiest hij dan natuurlijk (en zonder dat hij kunst en stijl beschouwe) boven een búrger-treurspel; en durft de roekelooze groot-spraak of de onmachtige wonderen-liefde van dezen of genen scribent een gód aan: hoe zou het de gód op den héld niet winnen?...
En ik lieg niet; wie zou beweren dat mijn gissing liegt? - Starkadd aangemoedigd, Gunlaug en Helga dood-gezwegen; maar Siddharta en Jezus de Nazarener!...
Want, is dat eerste - Siddharta - niet meer dan de spiegel der apotheosen-tukke ziel van de heeren Minnaert gebroeders, die wippen van pret bij een optocht van dans-tredende olifanten en ballet-juffers draaiend in een walm van Bengaalsche lichten; en is dat tweede, Jezus - erger! - niet meer dan de goddelijkheid van den Christus gemeten aan de gemeene letterkunderij van Rafaël Verhulst:
zij werden bekroond - troost u, die wijzer zijt! - omdat het een Jury-lid voegt, en 't is eene verontschuldiging om zijne domheid, buiten en boven alle literaire waarde, bij gelaten keuze de stukken te bekronen waarin de auteur eene gods-gedachte of eene goden-daad past op de belang-stelling of den wrevel van een digereerend schouwburg-publiek.
Wíj zijn geen officiëele Jury-leden, en we hebben, in dezer zake, geen kronen dan die van onze onschuld;
| |
| |
onschuld tegenover de literatuur, onschuld tegenover de gelden (om aldus te spreken) betaald uit uwen zak, o Belgische burgerij.
Wij hebben dus het recht wat dieper te gaan, in ons keuren, en niet gemeduseerd te blijven staan vóor de deur van een titel, of de uitwendige architectuur van een onderwerp, die van de verbluftheid van een Jury-lid den prijs afdwíngen. Integendeel: wij hebben tot plicht, vermits die titel een boven-menschelijken Naam draagt - we spreken hier bepaaldelijk van ‘Jezus de(n) Nazarener’, - vermits dit drama een boven-menschelijke Geschiedenis verhaalt, den dichter die dit aan-dierf, gelijk men zegt: ‘hoogere eischen’ te stellen.
- De grond van een gewoon drama, van een spel dat onder menschen gebeurt, dat geene bedoeling heeft dan de gekozen menschen te verbeelden in natuurlijken handel; anderzijds, van een spel waarin de personages dragers zijn, samen-stellende factoren van een lyrisch of philosophisch concept; zulke grond, die het gebied der werkelijkheid en der legende niet over-schrijdt, laat, natuurlijk, wien hem kiest tot een dramatisch vertoon in een of ander verschijnen, binnen de palen van gedulde fantazie, volkomen vrij.
Wil de dichter echter zijn tooneel in de historie kiezen: 'tzij ze hem weêr dienen zal tot voeren eener werkelijkheid of van eene leidende gedachte, zal wie hem leest niet eischen mogen een strikt verbeelden der geschiedkundige waarheid?
Maar kiest de schrijver een onder-werp dat te zamen én algemeen-menschelijk én historisch is; méer: wil hij voeren op het verhoog het voor-beeld van een geschied
| |
| |
leven zóo schoon bevonden, dat het een goden-leven wierd geacht van wie nederig er voor bogen; wil hij dat leven tevens én historisch én gode-schoon vertoonen, en zijn drama den adem wekken die over de landen voer uit dat leven: zal men niet eischen moeten dat hij dát onderwerp aldús behandele: historisch-nauwkeurig te eener zijde en tezelfder tijd zóo lijdend- en meê-lijdendmenschelijk, dat de gewenschte emotie de hoorders over-machtigt?
Hoe, inderdaad, een dramatischen ‘Jezus van Nazareth’ vertoond? Afgezien ervan dat het oneindige van zulk gegeven, dat de eerbied en de kieschheid en de liefde dat het stichten moest, dat de onaanraakbaarheid van sommige tooneelen onmiddellijk door mensche-hand bezoedeld, hem, die weet te gevoelen en te begrijpen, wrevelig zullen stemmen en tegen-zinnig wien dit vertoonen aandierf; afgezien tevens van den menschelijken waan, dat men in zich de goden-woorden moog' vinden, licht genoeg en grootsch, zuiver-subtiel genoeg en -breed voor dezen Gode-mond; afgezien eindelijk van den menschelijken hoog-moed die, hoe diep ook weze het geloof, vermeent te zullen groeien tot het óverzien van heel dit jammerlijk geschieden en het te mogen verbeelden; - afgezien dus van alle menschelijk vermogen van zulk begríjpen, zulk bevátten en zulk zéggen: hóe, wil men hem niet omscheppen tot karikatuur, den Christus in eene dramatische handeling vertoond? Ik zie twee middelen: dat der primitieven, dat was van Beminnen en Gelooven; dat der lateren, dat is van stipte, van strikte werkelijkheid, van naturalistische schroomvalligheid. Beiden kunnen bewerken den indruk te
| |
| |
wekken en te vestigen; het eene, nietwaar, door de oereeuwigheid van het menschelijk gevoel; het andere, door de over-weldigende macht der vizies. Vereenigd, eindelijk, zouden zij worden de hoek-steenen van een geniaal treur-spel (en ik neem geen Jezus-drama aan, of het moet geniaal zijn.)
Is Verhulst's werk dit geniaal treur-spel? - Of, zonder glimlach, biedt het maar éen der zijden die het belang-wekkend konden maken? Is het hoog van gevoel, of is het hoog van historische waarde?
Ik verg niet veel; ik vraag niet eens gevoel van eerste kwaliteit; het gevoel niet van een Middeleeuwsch clericus of eene zacht-rijmende nonne; het gode-menschelijk gevoel niet, o neen, van een Arnoul Greban (om deze maar te noemen), die zulke wondere woorden laat spreken aan de Moeder ten kruise van den Zoon:
Pour oster ceste mort dolante
qui deux cueurs pour un occiroit,
il m'est advis que bon seroit
que sans vostre mort et souffrance
se fist l'humaine delivrance;
ou que, s'il vous convient mourir,
que se soit sans peine souffrir;
ou se la peine vous doit nuyre;
consentez que premier je muyre;
ou s'il faut que mourir vous voye,
comme pierre insensible soie.
Cher filz, quoi que vous requiere,
| |
| |
puisqu'il est de nécessité,
vostre bon vouloir en soit fait.
Neen, neen, ik eisch niet dat Rafaël Verhulst, al ging hij een Christus-drama aan, genoeg geloove dat hij ons maar eenigs-zins een algemeen-schoon, een algemeen-juist gevoel weêr-geve. Ik verzoek van zijne dichterlijke hoedanigheid, van die gewoonte-van-gevoelig-zijn der poëtasters, dat hij de historische gegevens dan toch zou gebruiken, waar zij scenisch zouden ‘effect’ maken. Jawel, ik vraag als gevoel alleen maar het ‘effect’ van eenig gevoel, den schijn van eenig gevoelig meê-leven, den waan van eenige sympathie voor zijne personages, die zou trachten ze in een voordeelig licht te stellen. Ik vraag alleen, herhaal ik, dat de heer Verhulst mij bewijzen zou dat hij uit een gegeven partij weet te trekken, dat hij - hoe koel ook voor zijn onderwerp - toch een beetje verstánd van gevoel zou toonen, waar hij iets zoo voordeelig mogelijk wil laten zien.
En - de heer Verhulst is een zeer dom dramaturg. De schoonste scènes moffelt hij weg; er is niet eens een Tuin der Oliveten; Nicodemus komt om bekeerd te worden: de schrijver laat het tusschen de schermen gebeuren, en vervangt het door lastig gekibbel tusschen Judas en Petrus. En zoo voort: het is beweenens-waard voor het publiek, dat, gekomen om dan toch een drama te zien, bestolen wordt; het krijgt Jezus nauwelijks te zien, en waar een pathetiek, laat staan een gevoels-tooneel te schrijven was, wordt het handig geëscamoteerd. Want de handigheid des heeren Verhulst is eene negatieve handigheid...
| |
| |
- Is zijn drama, ander-zijds - historisch - bezien, beter? Is het een levend spel maar, een bewegend en kleur-rijk krioelen, een gebeuren eindelijk welk zóo waarschijnlijk lijkt, dat men de meening krijgt dat het wel aldus hadde moeten geschieden? Iets, in een woord, als een ‘Julius Caesar’?
Dubbele onder-stelling hier: 1o. de schrijver heeft, ook buiten een karakter van algemeenheid, de gave van leven te scheppen, de gave der scenische beweging; 2o. hij heeft daartoe de onomstootbare schrage der geschiedkundige wetenschap waar hij het liefst op heeft gesteund.
En is éen dier punten hier een gláns-punt, een onloochenbaar feit?
Zeker, er wordt aardig gekakeld in dat drama, en wat is die Hanan een babbelaar! Er is ook, in sommige plekken, wel bevrediging voor wie trek heeft in mooie tooneel-schikking. Er is overigens bij dezen schrijver eene zelf-voldoening, eene ‘praestantia’, een uit-der-hoogte-ziende zekerheid, eene autoritaire schikking van ‘zóo moet het wezen,’ die een beoordeelaar mochten vernederen. Hij meent, bepaald, dat zijn tooneel-werk niet anders kón. En dit tooneel-werk is, inderdaad (want hoog-moed is hier wellicht beter dan schroom), uiterlijk háast-knap, uitwendig háast-scenisch. En 't ware weldra een deugdelijk drama geweest, langs de zijde gezien van: lévend-doen. Iets, is echter, dat bijna-algemeen wordt gemist: karakters. Dit zijn geen levens, waar geen rugge-graten zijn.
- Ik heb hier te doen met historische figuren. De legende, de geschied-kundige bronnen, exegesis en
| |
| |
apologetiek, hebben ze ons getoond als beelden, die van een dichterlijken adem verwonderlijk leven konden, en bewegen in hun echt, hun hecht wezenlijk bestaan... Nu geloof ik niet dat Rafaël Verhulst booze bedoelingen heeft gehad; maar waarom dan zijn jammerlijke Petrus, zijne lam-zoetsappige, onbegrijpende Maria, en vooral, vooral zijn onware Judas, die niet eens de verontschuldiging der logica heeft? De schrijver denke er eens goed over na, en herleze maar even de Evangelies.
- Want... de Wetenschap? Oh! er staan er een dertigtal bladzijden vol van, op 't einde van 't boek. Hetgeen niet belet heeft dat de heer Verhulst er vaardig meê goochelt, en met éen wip de boel onderst te boven gooit... Men bezie me maar de bekeering van de Magdaleensche, er - figuurlijk - zoo jammerlijk aan de haren bijgesleurd! En - zonder dat men katholiek of protestantsch betoog wille zoeken - welke jammerlijke onkunde, welk wrevelig-stemmend onverstand!
Neen ook dáar, weze 't buiten godsdienstige overtuiging: niets dan ijdelheid...
Zoodat er van het stuk, naar den grond beschouwd, al weinig over-blijft: eenig spijt, en niet veel eerbied voor den al te licht-voldanen dichter.
Is zijn werk dan beter allicht naar de factuur, naar den dramatischen bouw, naar de vers-gehalte?
Een drama is scenisch-goed, zal menig meenen, als het den toeschouwer niet te zeer verveelt. Om de verveling te ontgaan heeft de schrijver, in zijne constructie, onderscheiden punten in 't oog te houden, die heeten:
| |
| |
evenredigheid der deelen (de bedrijven onderling, en onderling de tooneelen); climax in de handeling, waar eenige ontspanning echter te pas komt te wijle; algemeene en bijzondere atmospheer. Dat is algemeene en lage wijsheid: den heer Verhulst dus wel aanpasselijk.
Ik heb ‘Jezus de(n) Nazarener’ niet vertoond gezien. Zoo acht ik het mijn plicht, te zwijgen, waar, overigens, dit drama mij rad, vaardig, vlug en afwisselend voorkwam bij de lezing. Ik geloof wel dat het den Antwerpschen burger, - even-goed dien, ik verhaast mij het te zeggen, van een andere stad - een niet onaardigen avond kan laten door-brengen, als de tooneel-zetel gemakkelijk is, en de schakeering der costumes veel-kleurig. Men vermoedt gemakkelijk dat de heer Verhulst zin heeft ín het pittoreske, en zelfs zin vóor het pittoreske. Zijn speciaal talent (van een onbenullig gevoels-mensch en een kwalijk dichter, maar van een kwispel-vaardig rijmelaar) maakt hem tot een over-heerlijk librettist. Ik lees deze ‘Jezus’ het liefst als een opera-tekst, - mits de discussies van het Sanhedrin worden besnoeid. Het is misschien buiten de bedoelingen van den dichter; en toch is het de schúld van den dichter. Want nóch de geestelijke dracht, nóch de innig-dramatische van zijn werk: alleen eenige uiterlijkheid, eenige - roomsausige of vuurpijlige - atmospheer mogen mijne aandacht gaande houden: hoe zou ik dan andere hoedanigheden als goede noemen? En hij zal me toch deze enkele gelegenheid tot lof en felicitatie niet ontnemen, waar het mij een geluk is, een heusch geluk deze gave te vermelden?
Want hij vreeze niet dat ik hem het wierook-vat toe
| |
| |
zou zwieren om de cierheid, al is het ook ‘dichterlijk’, van zijn vers. O, hij vergeve mij, maar ik vind dat hij zeer slechte verzen schrijft, al is hij rijk en handig van rijm. Hoort maar (uit de ongelooflijk-potsierlijke opdracht):
‘In het oprecht en rein geluk van scheppen, richtte Mijn geest zich liefst naar U. 't Was of ik schreef voor U Alleen en wist hoe gij het wenschen zoudt. En nu Het is voltooid dit werk...’
Hij moge spreken van ‘theater-vers’ en noodwendigheid van 't over-stappen: míj is een vers, een vers. Het is eene eenheid, de eenheid dat de rythmus het gevoel kan dragen. Dat is wáar voor een vers in een drama als in eene ode. Men heeft het recht niet, sléchte verzen te schrijven, omdat ze voorkomen in een tooneel-werk. - 't En is de plaats niet hier poëtische theorie te voeren. Maar de heer Verhulst moge zich nu ook weêr troosten met de meening dat zijn zang soms Vondeliaansch klinkt: het zijn niet zijne kunst-knepen die hem tot een echten Vondel-zang zullen maken. Geen goed gedicht zal naast dat van Vondel staan, er zelfs in waarde naar zweemen, én, ja, zelfs in klank, of het zal geteekend zijn, te elken hoeke, met den stempel eener sterke persoonlijkheid. De dichterlijke persoonlijkheid van Verhulst heet onmacht, daar hij met éigen middelen alleen sléchte verzen maken kan. Men trekke het besluit...
Ik sluit het boek voor goed. Ik zal het niet herlezen,
| |
| |
want het is, in zijne onbenullige groot-spraak en zijn prat-gemeene burgerlijke behendigheid, zelfs zonder de schromende nobelheid die op zijn minst bij zulk een onder-werp zou worden gewenscht: boek zonder liefde dan voor wat uiterlijkheid, boek van over-moed meer dan van geloof, van uitstallende pralerigheid meer dan van schoonheid. Het is - eene heilig-schennis, hoewel eene onschuldige, ook voor wie de Kúnst der verkleeding boven het Gelóof in het geschiedende stellen. En het zou me onverschillig hebben gelaten; 'k zou het hebben geplaatst, in 't boeken-rek, naast, b.v., de flamingantische deklamaties van een Rollo van Moerland, het houdend voor wat het ís: het drama dat elk Vlaamsch dichter meent te moeten schrijven sedert Rodenbach, drama tevens van een kleín Vlaamsch dichter, naïef-grootsch van opzet, naïef-knap van werk. - En zeker zou ik het niet noodig hebben geacht er in dit tijdschrift zoo lange aandacht voor te vragen, en ware 't dat ik er weêr in áanbommen hoorde, te gevaarlijker daar hij vernist is thans met een artistiek-getint kopaal, de groote trom der officiëele kunst, door Vlaanderen om-gedragen. - Gezelle, en wie hem beminden, hadden eenigen tijd het onding geweerd: de poëzie-van-ambtswege had voor de nieuwsgierigheid en een blijde verwondering moeten zwijgen, en al de krachten van het Jury-lid hadden ze bezwaarlijk en vergeefs tot spreken genoodigd. Thans echter - Gezelle gísteren, en eindelijk, na zijne dood belauwerd, en mórgen Streuvels: de Academie geeft toelating - thans gaat ze zich áanpassen, en het Jury-lid knikt já. Te lam om te weêr-stribbelen is het, 't Jury-lid, gaan gedoogen, dat, mits dit niet boven zijn begrijpens- | |
| |
peil reike, een gedicht er ‘modern’ uitzie, en acht het der krone-van-vijffrankstukken waard, - er bij denkend dat het aldus de vitters der ‘nieuwe
school’ tot zwijgen brenge misschien. De diplomatie der officiëele poëtasters heeft het gauw geroken: éen harer patent-dragers staat hooger thans, met zijne dubbele kroon - een tiara haast - dan Rodenbach en zijne ‘Gudrun’. Hij, de bekroonde, wíjl bekroond, heeft officiëel het recht ‘Starkadd’ dood te wanen onder zijn ‘Jezus de Nazarener’. En dáarom heb ik de moeite genomen zijn boek te lezen, en u eerlijk te zeggen, dat het geen goed drama is. Ik doe het zonder wrok, noch om eenig vroeger Jury-besluit te wraken. Ik deed het eerder om den lezer te bewijzen, 1o. dat het Jury-lid der middelmatigheid nog niet is ontgroeid, en... het publiek ook niet, 2o. dat het buiten-land onze poëzie nog niet naar hare bekroonde werken moet beoordeelen, 3o. dat wierook-walm en palmen-gewuif ons niet beletten nog steeds klaar te zien...
Jezus zal Starkadd niet delven; hij zal hem - en deze kroniek helpe er toe - wekken, integendeel, als een nieuwen Lazarus... Ik wensch dat de onbevooroordeelde na Verhulst's ‘Jezus de Nazarener’, Hegenscheidt's ‘Starkadd’ herlezen zou.
Vlaanderen, III, 1905.
|
|