waardig, en van hoog belang voor de geschiedenis onzer Vlaamsche Primitieven. - Verwonderlijk is dat de inleiding, door den gekenden graaf Paul Durieu, - die hier, en terecht, drie stijlen erkent: de eerste behoorende tot de school die in Frankrijk bloeide ten tijde van den Hertog Jan van Berry; de tweede, die, in een eigenaardigen groep, op zijne miniaturen een vorst van het Huis van Beiëren-Henegouwen vertoont; de derde, die onder invloed der Vlaamsche Primitieven ontstond - op deze ontegensprekelijke inwerking of
meêwerking der van Eyck's niet wijst; de genoemde miniaturen XXXVI en XXXVII staan gecatalogeerd: Beiëren-Henegouwen. Miniatuur XXI, waar wij den ‘Maître de Flémalle’ in erkenden, heet Vlaamsch; die onder No XVIII, die ons schijnt te behooren tot de school van Haarlem, evenzeer. -
Een nadere studie brengt ons tot deze ‘Heures de Turin’ terug. - Heden wilden wij alleen, tot slot van deze volkomen-subjectieve studie over de Primitieven, den zuiver-objectieven geschied-vorscher in Nederland, waar wij ze binnenleiden, op deze hoogst-belangrijke uitgave wijzen.