Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling
(1949)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 491]
| |
[pagina 493]
| |
Ik heb mijn jeugd gekeeld en uwen trots geboden
o Roem.
Heur bloed is rood en fel der wonde ontvloden
in bittre beke, want * mijn nederig verdriet
miek dunner van zijn traag getraan den bloedgen vliet
die door mijn vingren droop en aan mijn naaglen draalde.
Mijn hoogmoed en mijn leed
en wiesch mijn leed, en brieuwde voor mijn trots daalde
* * * * * * * vinden
mijn loome vingren * * * ontbinden
Uw warrem haar
| |
[pagina 494]
| |
Ben ik dan oud? - De kindren staken 't stoeien
waar ze mijn stap * * * *
maar, waar ze * * * * groeien
erkennen ze dat ik hun broeder ben.
Ben ik dan oud? - Nog huiveren de maagden
* * * * * verweer
al boog het leed dat mijne schoudren schraagde
mijn will'gen nek naar mildere aarde neer.
Nog wekt de brand van mijne broei'ge lippen
de angsten der vrouw, van allen zoen geschroeid;
nog is mijn blik de witte bloem der klippen
die ongenaakbaar lokt en eenzaam bloeit.
Al prijst voortaan het pleit der rijpre mannen
de zuivren adel van mijn zwaren oogst:
nog blijf ik uit den veilgen kreits gebannen
waar grijsaards zeetlen, 't nederigst en het hoogst
En de onschuld van de kindren
Neen, ik en ben niet oud. - Al zijn mijn oogen
* * * * * * schijn
o Bitterheid! ik word niet meer bedrogen
door vrees om vreugd of vreezige vreugde om pijn
| |
[pagina 495]
| |
Al zoude ik * * * * leeren
liefde * * * * om een glans:
ik * * * * * begeeren
mijn plaats ter rij van de eens-gesmaden dans
Wel woelt de koorts * in mijne handen
om * * * * leegt
maar geene brand is heller dan het branden
van mijn hart * * beweegt
Neen, neen, ik ben niet oud. - Maar...
| |
[pagina 496]
| |
Kom gij dan...
Edele gave, o goddelijke last
Om deze golv'ge vensterruiten
waar heel 't azuur in perlemoert
gaan mijne droomen schuin als schuiten
op eene morgen-zee gevoerd.
Gij die 'k te zelden zie en die 'k te zeer bemin,
mijn edelste begeerte en schamelste gewin
Zij die hem * * * * onthielden
wier schaamte-zwoel begeer zijn zuiverheid bezielde
tot * * * * * *
Gij aan mijn disch verwacht als de edelste en schoonste,
liet onbetreên mijn woonste
liet hunkeren mijn hart
|
|