'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929
(1997)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
148 Laken, 28 maart 1914Laeken, 28 Maart.
Waarde Vriend. Ik heb de bestelling van het Ministerie vanochtend te zelfder tijd als Uw brief ontvangen: zooals ik zei: honderd dertig exemplaren à vier frank. Gij hebt nog geene exemplaren in huis, zegt gij; maar die zullen, denk ik, bij den drukker of brocheerder al klaar liggen, vermits afgedrukt in Januari.Ga naar voetnoot1 Laat ze dan, bid ik U, zoo spoedig mogelijk naar Uw huis, of rechtstreeks naar het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, beheer van het Hooger Onderwijs, de Wetenschappen en de Letteren, dienst der Vlaamsche Letteren, Beyaertstraat, 3, Brussel opsturen. Hoe gauwer dit gebeurt, hoe beter, want gaat er weêr eenige tijd over heen, dan wordt de zaak geklasseerd (deze gaat door minstens tien handen), en het vraagt een heelen tijd vóor men bij de ontvangst der boeken terugvindt waar die boeken zijn thuis te brengen. Gij weet niet wat de Belgische Administratie is! Onlangs was er een Belgisch-Fransch schrijver die ook een bestelling had gekregen. De boeken waren echter wat lang uitgebleven, zoodat de ‘aangifte in dubbel’, die hij bij de bestelling moet indienen, zoek was geraakt in het geheugen, en ook tusschen de papieren van den betrokken ambtenaar. Men weigerde dus, den schrijver te betalen, vermits er geen dergelijke aangifte was. Deze komt naar het ministerie, doet de aanwezigheid der boeken constateeren, maakt eene nieuwe aangifte op, en wordt eindelijk een drietal maanden nadien betaald. Alles leek dus wel afgeloopen. Toen hij, weêr een paar maand daarna, een nieuw betalingsbevel op de Staatskas voor dezelfde bestelling ontving; het was gelukkig een eerlijke jongen: hij gaat naar het Ministerie het mandaat terugbrengen. Daar vernam hij dat men zijne eerste aangifte teruggevonden had. Hij had er twee gemaakt; hij had dus recht op eene dubbele betaling... Ik heb toevallig het historietje vernomen van den schuldigen beambte-zelf. Men heeft het geval geheim gehouden, omdat het een beste jongen is, die trouwens een slachtoffer is van de verdeeling van den arbeid en den overvloed van de paperassen in de Belgische Ministeries. Zoudt gij willen gelooven dat, door dezelfde redenen, onlangs twee of drie zeer kostbare etsen verloren gegaan zijn, en dat men zelfs soms schilderijen vermist, die tot dertig kilo wegen? - Neem mij deshalve niet kwalijk zoo ik op leveren der bestelling eenigszins aandring: het komt er vooral op aan, geen gras | |
[pagina 175]
| |
over de zaak te laten groeien. 't Feit, dat het werk nog niet in den openbaren handel is, kan geen beletsel zijn tot het insturen naar het Ministerie. De volksbibliotheken, waar het voor bestemd is, krijgen het toch niet vóor drie-vier maand. Men laat de boeken altijd vóor het verzenden nog wat ‘rijpen’ in de zolders van het gebouw, zooals men met winterappels doet. Tegen dien tijd is de boekhandel al lang bediend. Ik hoop intusschen dat ook dáár de bestellingen overvloedig zijn. Ik heb als een voorgevoel dat het boek goeden aftrek zal vinden. Ik hoop het voor ons beiden. Al stel ik-zelf mij heel wat meer voor van wat er op volgen moet, zooals ‘het Licht der Kimmen’. Daar werk ik ernstig aan door. 't Zal wel 't beste zijn wat ik tot hiertoe heb gemaakt. Dat vinden mijne vrienden ook... A propos van vrienden: gij hebt natuurlijk geraden dat de dader van het schelmstukje, waar ik het over had, Toussaint is.Ga naar voetnoot2 Alleen hij is daartoe in staat. Ziehier hoe den vork in den steel zit. Vóór maanden al vroeg hij mij: ‘Doet gij meê voor den Beernaertprijs?’ Ik antwoordde hem van ja, dat ik het deed uit principe, en er ‘Interludiën II’ zelfs klaar voor gemaakt had. Hij-zelf verklaarde toen dat hij, eveneens uit principe, niets inzond, omdat hij zich niet wilde onderwerpen aan de jury die de academie zou samenstellen: dat was beneden zijne kunst en zijne waardigheid. Toen ik nu, ± 25 Januari de exemplaren van ‘Interludiën II’ ontvangen en voor den prijs had opgezonden, ging ik bij Dela Montagne, die, naar ik wist, deel uitmaakte van de jury, en aangedrongen had dat ik inzenden zou. Ik kondigde hem mijne inzending aan. ‘Ja maar,’ zei hij, ‘dat laatste boek kan niet mededingen, Toussaint heeft mij gezeid dat het ná 1 Januari gedrukt is. Dus moet het uitgesloten worden.’ Dela Montagne is zélf de zoon van een drukker: ik vroeg hem of het praktisch mogelijk was, een boek van meer dan 250 bdz. geheel in een twintigtal dagen (van 1 tot 20 Januari) te zetten, te drukken en in te naaien, als reeds iedere drukproef van de vijftien vel van dat boek op zijn minst drie-vier dagen noodig had om van het hart van Holland naar de ziel van België te komen, en vice versa. De la Montagne gaf geen bescheid, beriep zich op de rechtschapenheid van Toussaint. - Ik ging onmiddellijk dezen vinden. Vroeg hem of dit alles waar was. Hij antwoordde, nogal beteuterd, ‘ja’. Toen vroeg ik hem of hij erin volhardde, niet in te zenden. Hij antwoordde: ‘Neen, ik wilde alleen niet meêdoen, omdat ik U als mijn meerdere erken, en U geen kansen op den prijs wilde ontnemen. Maar nu het vaststaat dat Uwe Interludiën II uitgesloten moeten worden, heb ik ook mijne boeken ingezonden.’ Ik zei: ‘Ook het “Landelijk Minnespel”?’ ‘Ja,’ zei hij. ‘Dat is wel in 1910-11 verschenen, maar dan slechts op 71 exemplaren. | |
[pagina 176]
| |
Alleen de uitgave-van Dishoeck telt meê, en die is van 1912.’Ga naar voetnoot3 Ge moet weten dat alleen boeken, in 1912 en 1913 uitgegeven, mede mogen dingen... Ziedaar geheel de geschiedenis. Ik had, enkele maanden geleden, evenals gij gehoopt, dat Toussaint eindelijk eenige eerlijkheidsbegrippen aangeworven had. Intusschen had ik wel gehoord, dat hij, onder voorwendsel dat hij er een artikel in ‘Elseviers’ over zou schrijven, aan een bekend en talentvol Vlaamsch schilder een 20tal schetsen en teekeningen ontfutseld [had].Ga naar voetnoot4 Maar dit hield ik - neem mij de vergelijking niet kwalijk - voor een oprisping van nog niet lang verduwde kwalijke neigingen. Gij ziet echter hoe het met zijne intenties van eerlijkheid staat: zoo'n grapje speelt hij aan mij, den laatste die, niettegenstaande duizend verwittigingen, hoopte op zijne beternis en hem dan ook vriendschappelijk bejegende; en dat grapje heet dan nog gespeeld... uit eerbied voor mijne erkende meerderwaarde!... Ik geef er u mijn woord van eer op, dat dit alles tekstuëele waarheid is. En nu vraag ik u: heb ik den plicht niet, daartegen te reageeren? - Ik ben zoo goed als zeker, dat ik den Beernaertprijs niet krijg: ik ben onder eene slechte ster geboren, en vrees wel dat ik mij van alle officiëele aanmoediging, tenzij die der rechtmatige bestellingen, moet spenen. Ik ben nu eenmaal correspondent der N.R.Ct., waar mijn zin voor onafhankelijkheid wat al te duidelijk is, - iets waar ik werkelijk niet kan aan doen. Want liegen kan ik ook toch niet zoo heel goed. Maar ik heb hier onder de hand een heel pak drukproeven, tot op enkele vellen na, van ‘Interludiën II’, waar den datum-stempel van Thieme op staat, en die stempel klimt tot November op. Dus was de bundel in November reeds onder pers. Dus werd hij in 1913 reeds gedrukt. Dat kan bewezen. Is het dan zoo'n groote leugen, gezien vooral de omstandigheden waarin ze gezegd wordt, te verklaren, dat het boek in 1913 werd gedrukt, en het jaarmerk 1914 draagt alleen, omdat het in 1914 op den markt zou komen? Het is, waarde vriend, de eenige verklaring die ik U vraag.Ga naar voetnoot5 Zij bezorgt mij misschien den prijs niet, - maar misschien ook toch wél: want, de handelwijze van Toussaint eenmaal aan de kaak gesteld, kan er voor het boek misschien zekere sympathie ontstaan... Ik laat het natuurlijk geheel aan U over, te handelen volgens geweten. Maar meen niet, dat gij u iets te verwijten hebt, door dat briefje aan Streuvels te schrijven. - Ik zou dat nu ook wel zelf kunnen doen. Ik zou zelfs bij al de leden van de jury kunnen loopen, die allen zg. vrienden zijn. Maar gij begrijpt wel dat mij dit moreel geheel onmogelijk zou zijn... Streuvels, anderdeels, is toch wel een eerlijke jongen, al zijn wij het in vele zaken niet eens. In de jury kan hij de eerste viool | |
[pagina 177]
| |
spelen, - al zal hij het niet doen. Maar juist dáárom kan het gewicht hebben als hij zegt: ‘“Interludiën II” kunnen zonder bezwaar mededingen.’Ga naar voetnoot6 Dit is een lange, en vervelende brief. Maar hij was er, geloof ik, noodig. Laat den geheelen inhoud tusschen ons beiden blijven, bid ik U. En geloof intusschen aan mijne oprechte dankbaarheid. Met onze hartelijkste groeten, tt. Karel van de Woestijne Van de Woestijne en zijn echtgenote op bezoek bij James Ensor, Oostende 1921. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)
|
|