'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929
(1997)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
[pagina 150]
| |
Brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck, 18 november 1913 (brief 141). (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
| |
[pagina 151]
| |
mij, er op te antwoorden, omdat het morgen Zondag is, of althans een als Zondaggeldende dag,Ga naar voetnoot1 en er dus kans bestaat dat deze brief u thuis vindt, en gij twee minuten vindt om dit te lezen. Drie weken geleden al, schreef ik U over wat ons thans bezighoudt: aanbieding van mijn boek, tegen 500 F honorarium. Gij hebt me toen geantwoord - ik ontving Uw brief op 14 dezer - dat gij er wel 300 F voor wilt geven. Waaruit ik toen besloot dat gij het aanvaardt. Ik heb U toen, 16 dezer, geantwoord: brief waarover ik thans antwoord krijg. Of liever: waarover uw kaart géen antwoord geeft. Want ik schreef u dat ik gaarne iets definitiefs wist tegen 25 dezer- nl. of gij het boek wildet hebben voor 400 F, én of ik het u sturen mocht tegen 400 F omgaand. Uw antwoord is: ‘zend me de copie nu maar, en laat ik 't eens bekijken a.s. Zondag.’ En verder: ‘'t Is waar: 'k héb geen tijd nu voor wat nieuws’; terwijl het uit uw vorig schrijven toch bleek dat gij het boek wél wilt, vermits gij, zonder naar ‘bekijken’ te vragen, er 300 frank voor aanbiedt... En nu zit ik leelijk in moeilijkheid. Want op Uw aanbod van 14 Mei, dat ik beschouwde als een vaststaand besluit waar ik op rekenen kon (ik bén geen zakenman, en wij hebben nu eenmaal gewoonte onder mekaar, ónzakelijk maar vertrouwend om te gaan), op uw aanbod ben ik afgegaan om mijne eigene zaken te regelen. Ik schreef het u Maandag jl. al: morgen, 25 Mei, heb ik veel te betalen. Die betaling kan ik tot drie dagen later uit stellen, maar langer niet... En nu sta ik voor een twijfel, en voor een zekerheid. De zekerheid is: gij wilt mijn boek wel, vermits gij er me geld voor aanbiedt. De twijfel is: krijg ik het geld in tijds?... Ik vraag u 400 F in plaats van 300. Daar gij mij geen antwoord geeft hieromtrent, neemt gij mijn vraag in aanmerking. Ik verzoek U, mij het honorarium op te sturen bij ontvangst der copie: daar gij mij ook híerover geen antwoord geeft beschouw ik dit als eene afspraak. Maar de vraag is nu: wanneer beslist gij, of gij mij 400, in plaats van de aangeboden 300 fr. geeft?... Uw antwoord in deze beschouw ik als een contract: wij hebben wel meer zoo gehandeld, zonder daardoor eenige contestatie daaromtrent gerezen is... Om dit alles, en om een einde aan de zaak te maken, dat ons beiden bevredigt, stel ik u voor: tegen Zondag 28 dezer stuur ik u de copie (± 266 bdz., naar mijn berekening), en gij stuurt me 200 frank omgaand - tegen 30-31 dezer -, dit de helft zijnde van het honorarium. Wilt gij dit niet als de helft beschouwen, ik bedoel: is 400 | |
[pagina 152]
| |
fr. u teveel (en ik hoop wel dat dit het niet zal wezen!), dan schrijft ge me wel naderhand. Intusschen zal ik gedeeltelijk gered zijn... Ontvang ik vóor Zondag geen antwoord, dan beschouw ik dit als afgesproken. Gij zoudt me anders in verschrikkelijke moeilijkheid brengen... Dit zal dus wel in orde zijn, nietwaar? Ik hoop van harte dat wij het hierin eens zijn, en blijf intusschen, na hartelijke groeten, uw verkleefden Karel van de Woestijne |
|