Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Gij menschen... Gij menschen, die misschien me in laetren tijd gedenkt, als deze mond, en zónder morren, heeft gezwegen, maar, woordloos op verzaden dood open-gezegen, de ijlte beteekent die uw vragend ijlte wenkt, weet: als een straf heb 'k stroeve waarheid mee-gekregen; geen krankheid, die mijn lijf niet kreunend heeft gekrenkt; en 't spijt, dat dit mijn vers gelijk een hostie drenkt, mag heilig op uw tong als 't leven-zelve wegen. Ziet: dit gelaat is lood, en zorge is 't zuur dat vreet door 't lood, en 't diepst van al de heete voren beet om God, o mijn begeert, die borgde 't pijnlijkst beiden. En toch: hij die dit zeide in dood-gedoemde tijden, en, leed hij waarlijk àl te zeer wanneer hij leed, - hij droeg 't gevoelen, nooit genoeg te mogen lijden... (De Modderen Man.) Vorige Volgende