Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] o Late dag... o Late dag, gij smaakt naar water en naar rozen. - Ik weet me alléen te zijn in 't wijde, koele huis; 'k geniet mijn eenzaamheid; ik voel mijn vrees verblozen ik voel 't verleên vergaan in teeder blaêr-gesuis. Reeds neigt de zon ter rust en lijkt 't gerijs der mane. Er is geen komst die hoopt; er is geen leed dat wijkt. Een vreed'ge staat regeert die, buiten wensch en wanen, vermeert een zoet betrouwe' en dat me-zelf gelijkt. En de avond staat gestrekt aan dezen muur vol bloemen rijzig en ijl, gelijk de schaaûw der eeuwigheid... Een bijën-zwerm die keert: ik hoor dees woorden zoemen die 'k, zwaar aan dracht, maar blijde en vroom, der Stilte wijd. (Het Zatte Hart.) Vorige Volgende