De Lantaarn voor 1800
(1800)–Pieter van Woensel– AuteursrechtvrijEuropa. Den 15 Julij, 1800.Nimmer bevondt zich eenig gezelschap in grooter verwarring, dan nu die is, waarin zich, op dit ogenblik, bevindt het gezelschap der Mogendheeden van Europa. 't Is moeijelijk te bestemmen, wie (Vrankrijk uitgezondert) 'er de malste houding in neemt. In 't midden van alle Hooge en Middelbaare Persoonadiën staat Vrankrijk als een jonge Reus, vol van 't gevoel zijner sterkte; 't eene oog vol van bedreiging, het andere van vriendelijkheid. Niemand zit 'er in 't gezelschap, die onkundig is van de sterkte van deezen Held, en zijne bedreigingen niet vreest. Een oude wrok, herinnering aan vorige slechtigheeden, mistrouwen op de bestendigheid der tegenswoordige orde van zaaken, wantrouwen op | |
[pagina 175]
| |
de onderlinge eerlijkheid, de vrees om de een den ander te mishaagen, doet den hopeloosten oorlog voortduuren, belet het aangaan van vriendschap. Oostenrijk zich gevleid hebbende mans genoeg te zijn, om dit varken alléén te wasschen, om deezen reus alléén den kop afteslaan, zit beteutert te kijken op de Kaart van Europa, zoekende en niet meer kunnende vinden zijne vorige, zo begeerlijke en zo begeerde bezittingen in Italiën, die 't gereekend hadt te voegen bij zijne domeinen, als eene welkome schâvergoeding voor zijne verlooren Nederlanden. Gedachtig aan 't verlaaten der coälitie door Pruissen, ziet het uit de hoogte, deezen breidel zijner heerschzueht aan met toorn, innig wrevelig, dat 't zich te zwak gevoelt, om hem deeze pots in te peperen. Wendt het zijne oogen na Rusland, zo loopen die oogen over van traanen. Mij dunkt, ik hoor' hem zeggen: ‘ Paulus! Paulus ! vergeeft het mij! laat u vermurven.’ - - England! England! bergt u, zo gij geen graauw wilt hebben: want Oostenrijk wenscht u en uw geld voor den duivel. De schrokkigheid van den laatsten, intusschen heeft alles (voor hun) bedurven. Half lam geslaagen zit Oostenrijk in 't hembd, of in een slechte Engelsche hemd-rok, en durft radeloos | |
[pagina 176]
| |
niet te denken, om bij de buuren hulp te zoeken. 't Begint zijn aangezicht, half gewend na Vrankrijk, in eene vriendelijke plooi te zetten: maar een kind kan zien, dat het eene gedwonge fraaijigheid is. Rusland, met reeden gebelgd, dat men hem, dienstbaar aan de inhaligheid van Oostenrijk, enkel gebruiken wilde, om de gloeijende kastanjes uit 't vuur te haalen, dat is, om te bevechten de meest heldhaftige en militaire natie van Europa, een kat noch zelfs met geen handschoenen aantegrijpen, (en die hij toch in den knijpert gekreegen hadt) gebelgd, dat men zijne succesvolle hulp ondankbaar miskend, laatdunkend van zich gestooten heeft, zou, voorwaar! lagchen om den tegenspoed van de familie; ware het niet, dat deeze vrolijkheid getemperd werdt door het bezef, dat die tegenspoed Vrankrijk, wien het zelden, en bovenäl niet in de laatste twaalf jaaren een goed hart toedroeg, geduchter maakt. Voor 't overige is Rusland de eenige in 't gezel schap, die door zijne ligginge en door zijne colossaale macht zich bevindt buiten een gevaar, 't geen alle de anderen drukt, om te moeten danzen naar de pijpen van deezen reus. Niemand is 'er in 't gezelschap, die niet gevoelt, dat ieder op zich zelven en alléén nu te zwak is, om hem 't hoofd te bieden; | |
[pagina 177]
| |
en allen zijn deeze eerlijke lieden te vol van wantrouwen, te vol van nijd en heimelijke vijandschap, onder een, om tot dit voor hun zo gewenscht werk de handen in elkander te slaan. Alzo is Vrankrijk dubbel sterk, en door zijne eigen kragten, en door de verdeeldheid zijner vijanden. Van alle de persoonen, in deezen cirkel, is 'er geene, wiens houding geheimzinniger is, dan die van Pruissen. - Pruissen, 't geen de kostelijke ogenblikken heeft laaten voorbij gaan, om de aanzienelijkste rol van de waereld te speelen, die des Bevreedigers van Europa, 't geen daar door zijn aanzien oneindig vermeerderd zou hebben, en 'er voor zich zelven wel iets hadt kunnen uithaalen, ligt nu zo wat tusschen de braaadpan en 't vuur. Pruissen, 't geen in nood is, als Oostenrijk en Rusland zich verstaan, en gevaar loopt, onder deeze verstandhouding, bij de eerste geleegenheid een veeg uit de pan te krijgen; Pruissen, 't geen, door eindeloos overleg en industrie, eene grooter Mogendheid geworden is, dan waartoe zijn land en zijne bevolking het bestemd hadt, is nu, door het kijven deezer twee geduchte nabuuren, wel ontheeven van alle vreeze van die zijde, maar moet, al is 't wat laat, beginnen te bezeffen, dat Vrankrijk, | |
[pagina 178]
| |
door zijne overmacht, hem de wet zal voorschrijven. Op dit ogenblik geen anderen bondgenoot hebbende, geen anderen dan een verafgelegenen bondgenoot kunnende krijgen, kon het wel eens daarin een lastigen meester vinden, en bij de vreede zich verstooken zien van de geleegenheid, om iets voor eene verongelukte familie te bedingen. England, 't welk de goede Hemel met alles gezegend heeft, behalven een wijzen koning, England, 't welk door zijne gelukkige ligginge en de groote zijner zee-macht, vrij was van de misselijke noodzakelijkheid, om zich te bemoeijen met de knoeijerijen der Mogendheeden van 't vaste land, maar ten ongeluk van zijn en andere landen 'er zich aanhoudend mede bemoeit; England, 't geen op dit ogenblik voortgaat met den allerbelachtelijksten oorlog, (indien de rampen van den oorlog het lagchen gedoogden) belachlijk, wijl 't hopeloos is dien te voeren met eenigen kans van succes; England, dat zich bemoeit met de zaaken van 't vaste land, zonder 'er een eenigen zekeren bondgenoot op te hebben, of 'er een heeft, die machteloos en verslaagen is, die t'onvreeden is de handen te hebben uitgestooken na zijn geld, die reikhalst, om zich van hem af te scheuren; England, 't geen naar ogenschijn reeds den burger-oorlog in zijn land gehad zou hebben, | |
[pagina 179]
| |
ware het niet, dat de natie te wijs, om zich niet te spiegelen in de ondervinding, aan 't voorbeeld haarer nabuuren, geduldig een slecht bewind lijdt; om dat zij uitgeçijferd heeft, dat eene revolutie aan haar geen beter bewind kan bezorgen; England, zo ongelukkig en zwak in 't gebruik van legermachten, in 't doen van expeditiën, als gelukkig en geducht ter zee; England, 't geen, door 't misbruiken zijner militaire sterkte ter zee, zich alle Neutraale Mogendheeden van Europa, bovenäl de Noordsche Mogendheeden, ten vijand gemaakt heeft, die niet langer willen dulden het schenden van haare militaire vlaggen, en 't opbrengen in Engelsche havens van haare convooijen, en zeer geneegen zouden zijn, om iets te doen, ('t geen zij ligtelijk kunnen doen, wanneer England en Rusland 't oneens zijn) te sluiten de Sond, te verbieden zijne navigatie op de Oost Zee - een doodsteek voor England; ziet het ogenblik naderen, waarin zijn rol, God lof! is uitgespeeld, waarin het uiteinde van 't treurspel hem zal leeren, dat het te vergeefsch zijne schatten verspild, en den kerfstok zijner nationaale schuld heeft vol gemaakt. Zijne ligging en zijne marine maaken, dat men 't geen moed kan noemen, zo 't de macht van Vrankrijk braveert: of 't mogt dan zijn, dat het eindelijk begreep, dat zijn vijand vreede met | |
[pagina 180]
| |
allen, behalven hem alleen, gemaakt hebbende, zijn oog dadelijk zal laaten vallen op Hanover Ga naar voetnoot(*), 't geen Vrankrijk voor eene versnaperinge kan opslokken, om welk te verdedigen Pruissen alleen het harnas tegen Vrankrijk zeker niet zal aangespen. De Groote Heer tegen zijn zin gesleept in twisterijen, waarmede hij niets te doen hadt, zit twijfelmoedig, niet weetende, op wien hij meer gebeeten zal zijn, op de Franschen, wegens den onverdienden inval in zijn land, of op de Engelschen, zedert deezen hem hinderden om dit lastig bezoek van den hals te krijgen. Edoch hij vindt zijn verdriet verzagt door de rusie tusschen Oostenrijk en Rusland, wier vriendschap hem met reeden ontrust. Z.H. Paus Pius VII, zit bestendig met gevouwen handen, den hemel dankende, 'er met één half blaauw oog af te zullen komen; daar hij nog onlangs vreesde, beide de oogen te | |
[pagina 181]
| |
zullen verliezen. Een wijs gedrag boezemt vertrouwen in. Hij wordt verzogd zich te belasten met de opvoeding van Z.M. den Koning van Napels. Men ontrukt aan Oostenrijk den stoel van Z.M. den Koning van Sardiniën, waarop 't zelve, zijne familie en bondgenoot onlangs over den schouder aanziende, zijne beide beenen gelegd hadt; en Vrankrijk verzoekt hem te gaan zitten. Dan staat 'er nog een oude Juffrouw te kijken, door 't scheurtje van de deur. Men heeft haar gestooken in een nieuwe samaar. Mij dunkt, zij zwoegt. Zou die samaar haar temet knellen? 't Is als of zij 't gemoed overkropt heeft, en niet durft te spreeken. Ach! waarom mag zij niet zijn van 't gezelschap? 't is, dat zij 'er haveloos begint uittezien, zedert men haar 't borduurzel van de japon heeft afgetornd. Half bezwijmd, wat duizelig, staat zij te knikkebollen. Haar hoofd (zo als men beweert, waar voor ik niet instaa, als willende geen knik op mijn eigen bol hebben) haar hoofd knikt nu na Vrankrijk, nu na England. Vol van angst schijnt zij, opmerkende, dat Vrankrijk en Pruissen elkander iets in 't oor luisteren. Met lang uitgerekten hals, staat zij, in eene kommervolle opgetogenheid te bespie- | |
[pagina 182]
| |
den, wat dit verwarde gezelschap over haar zal besluiten. Ziedaar hoe Amurath de dingen beziet; Hij beweert niet, dat zij zo zijn, maar zij komen hem zo voor. Hij veroorlooft zich geene meesterächtige uitspraaken. Hij waagt zijne opiniën. Misschien komen zij anderen geheel anders voor. Misschien geeft dit broddel-werk iemand, wiens verstandelijke gezicht-einder zich wijder uitstrekt, wiens oog dieper in de dingen indringt, wiens brein rijker voorzien is van kunde, de geleegenheid in plaatze van dit broddel-werk te leeveren eenig kabinet-werk. Waartoe geluk slaa! |
|