| |
| |
| |
XIX. Van de Constitutie.
Zie daar dan het eerste vaatje t'huis gebragt uit de Brouwerij van 't Dunne Bier! Laaten wij eens proeven. Maar, maar ....
Het teder instinct der kameelen verbiedt hen 't draagen van eenigen last, boven hunne kragten. Te vergeefsch bedient zich de drijver van liefkoozingen of van dreigementen; te zwaar belaaden, weigert hij halsterrig op zijne vier pooten opterijzen.
Van dit kiesch gevoel zijn der menschen schouders, in den eigenlijken en figuurlijken zin, verstooken; en hierom gebiedt
Horatius
geen last op de zelven te neemen, ten zij men vooräf verzeekerd zij, dien te kunnen draagen.
Maar zou dit voorschrift, schoon heilzaam in 't algemeen, ook geene heilzaame uitzonderingen lijden? En wanneer zich eenig schemerlicht opdoet der publieke zaak van eenig voordeel te zijn, was 't ook in gevaar van zich belachlijk te maaken, door de breekebeenerij van zijn opstel, moet dan eene valsche schaamte, moet de liefde voor onze reputatie doen zwijgen de liefde voor 't gemeen belang des Vaderlands? En moeten wij navolgen 't gedrag van jonkheer N.N. die uit zijn vengster een kind ziende in 't water vallen, bleef, terwijl hij 't kon redden, op de stoel zitten, uit vreeze zich aan zijne buuren te vertoonen in een gescheurde japon! -
'Er zijn spijzen, als schelvisch met aard-appelen, die een eerlijk mensch nimmer kan moê worden, en
| |
| |
onderwerpen, die ons immer belangrijk moeten blijven. Dusdanig is eene Constitutie. Zonder vreeze voor de scheuren in mijn japon, gaa ik ook mijne meeningen ter tafel brengen. Eerst zal ik spreeken van 't plan 't welk onlangs mijner natie ter beöordeeling werdt aangeboden: en nadien dit kalf alzo zo goed als verzoopen is, zullen zijne vaders en vroedmeesters zich niet vergrammen, zo ik iets ophaal' van zijne zonden en ongerechtigheeden. Daarna gaa ik (zonder veel omslag, zonder inroepinge van eenigen uitheemschen wind of misbaar eener nieuwmodische regeeringskunde, enkel geleid door burger menschenverstand) beknoptelijk en bij de neus neêr mijnen raad geeven, omtrent die regeering, welke aan u (en bijna aan allen) best voege: waarna er niets over blijven zal, dan iemand te vinden, welke het tegenswoordig krabberig katten-geslacht de bel kan aandoen.
Ik verzoek mijne Lezers mij niet te beschuldigen, in dit geval, van eigenwijsheid; ik kan hun en haar Ed. verzekeren, dat ik teruggekomen in mijn Vaderland, nog eer ik dit plan gezien had, mij sterk vooringenomen gevoelde voor 't zelve. In alles, wat ons toekomt uit eene zo gedistingueerde hand, heeft men, dagt mij, recht te verwachten waarheid en nauwkeurigheid. Hoe, vroeg ik mij zelven, zou 't mogelijk zijn, dat 21 onzer doorluchtigste vernuften eene eeuwigheid van zo veele maanden aan een werk zouden arbeiden, en dat dit werk geen meester-stuk zou zijn!
| |
| |
Met onwillen en verdriet voelde ik mij al spoedig na 't inzien van dit plan, van mijne vooringenomenheid terug gekomen; en na de leezinge der hoofd-artiekelen, en de doorloping van de rest gedwongen mij zelven te belijden, dat deeze geheele Constitutie lam, omslagtig en zeer kostbaar was; een werk, zo 't mij voorkwam, zeer rijk in hoog democratischen enthusiasmus, zeer arm in menschen-kennisse, vol van lust tot innoveeren en van onvermogen om iets te presteeren; zeer arm in trekken (misschien feelt 't aan mijn gezicht) van oorspronkelijk vernuft, zeer rijk in aperij, luttel spooren dragende van wijsheid, doch zichtbaarlijk opgesteld in den warlwindigen geest dier harsenschimmige en overdreevene stelzels, welke thans in de mode zijn. Goede Hemel! riep ik zagtjes uit, zo als ik 't boekje in de hand nam, en ontwaarde eene Constitutie van 918 artiekelen, wat zijn dat voor Kleêrmakers!
918 ellen stoffagie voor ons apen-rokje ....; daar der Franschen model, waarop het zichtbaarlijk gesneeden is, aan 377 ellen genoeg heeft.
En gij, Nederlandsch Volkje, hebt gij daarom u in 't zweet geärbeid, daarom zo duure opofferingen gedaan, om uit uw oud, hollandsch, lapperig wambuisje - wiens nu weezenlijke, nu ingebeelde knelling u niet belette bloedrijk en van eene sterke gezondheid te zijn - ge- | |
| |
stooken te worden in eene fransche samaar van 918 ellen, duure stoffagie! Mogten u de voeten niet verwarren in haar sleep, en gij met uwe samaar te samen in 't voetzand vallen! -
Burgers Repraesentanten zaligr.! want iets hatelijks jegens ulieden in mijne ziel te voeden, is iets, waarvan die ziel een afschrik heeft - Burgers Repraesentanten, zeg ik, als men zich in 't voorste gelid zet, heeft men veel bekijks. Ik val wat lastig, en stoot reeds direct de voet aan den drempel van uw gebouw, waarmede ik bedoel niet de proclamatie voor 't plan van de Constitutie (welk voorgebouw opgevuld is met wind en rook) maar terstond het 1ste artiekel ‘alle Menschen zijn, als Menschen, aan elkander gelijk, en hebben als zodanigen, ook gelijke Rechten.’ Foei, Burgers Repraesentanten! is dat liegen!
De Menschen zijn als Menschen, zegt gij, gelijk! daar zij van ligchaam en ziel zo oneindig verschillen. De een is groot, de ander is klein - de een is vuur, de ander ijs - deeze een diamant, geene een baksteen - deeze eene der voortreffelijkste weezens, geene een zak vol darmen; en 'er is, zo als
Pope
te recht zegt, min verschils tusfchen een aap en een uilskuiken, dan 'er is tusschen een uilskuiken en
Newton
. Wat ratelt gij dan van eene logenachtige gelijkheid? Foei, Burgers Repraesentanten! is dat 't dagelijks menschen - verstand
| |
| |
en de ondervinding den oorlog aandoen! Ziet maar eens in uwe eige vergadering rondsöm u, en zegt mij of de menschen als menschen gelijk zijn.
‘en hebben gelijke Rechten.’ Al wederom eene andere flater. Zegt mij eens, indien 'er onder ons noch een
Hugo Grotius
leefde - helaas! waarom leeft hij niet - zoudt gij durven ontkennen, dat hij beter bevoegd, en daarom beter berechtigd zou zijn, om ons en ulieden eene Constitutie te geeven dan gij. Item is dan 't vermogen van rijkdom, van verstand, kunde, verdienste nul? Wien zoudt gij de sleutels van 's Lands kasse toebetrouwen den deftigen, welgezeeten, of den berooiden burger? Alzo heeft de eerste grooter recht aanspraak te maaken op de post van Thesaurier Generaal dan de laatste; gelijk alle andere uitsteekende hoedaanigheeden den bezitter ongelijk veel grooter recht geeven op alles wat bekwaamheid en deugden vorderen, dan een ordinaire straat-loper. Alzo hebben alle menschen geene gelijke rechten. Foei! wat legt gij te reutelen.
Wat vertrouwen kan een werk inboezemen, al direct aanvangende met eene onwaarheid, of zotternij! -
De Democratie is eene regeering, waarin 't volk zijne eige regeering aanstelt; en niet eene regeering, waarin 't volk zelve regeert. Zo dit moest zijn, zeg' ik serviteur très-humble aan uwe
| |
| |
Democratie, en bedank' u voor uwe regeering, voor uwe vrijheid, gelijkheid en broederschap; en verkas na eene andere kermis. En gij schijnt 't toch dien weg uit te willen stuuren, als gij Art. VIII en IX zegt, ‘De Oppermagt berust bij 't geheele Volk’ en ‘de Oppermagt is 't vermogen, om wetten te maaken:’ ten zij gij in uwen verdraaiden stijl, met oogmerk om 't gemeen te streelen, door wetten verstaat eene Constitutie of form van regeering, en wat wij wetten noemen beschouwt, als emanatiën of uitvloeizels uit de Constitutie. Basta!
Ik zoude van de XXIV Artiekelen welke de Constitutie voorafgaan, misschien meer zeggen, was 't niet, dat ik dezelven beschouw eer als een borduurzel aan de rok, dan als de rok zelve.
Mijn vriend P. N C H .. D te Stambol is een hupsch man, vol van kluchtige invallen. Spreekende van de Religie, plagt hij te zeggen: ‘Wilt gij weeten wat de Religie is, zo ontneemt haare dienaaren hun loon.’
Lezer! Gij ziet, mijn vriend verstaat zich op 't Cijferen. Onlangs verzogt ik ik hem te mogen weeten, hoe veel na aftrek van 't Eigenbelang 'er overblijve van 't Patriotismus.
't Antwoord op dit mijn schrijven zal ik u, mijne Vrienden, in eene andere
Lantaarn
mededeelen.
|
|