| |
| |
| |
XV. Is mijne natie geschikt voor eene Volks-regeering?
A. Mijnheer, daar is de man met de schoenen! - B. Laat 'em boven komen. C. Zie eens, Mijnheer, dat zijn noch schoenen! Engelsch leer - Luiksche zoolen - zie 't werk eens - hoe superbe genaaid -
B. Och! och! ik kan 'er niet inkomen. - C. Stoot eens met de voet. B. Och! och! ik kome 'er nooit in. 'k Heb al lijkdoorns genoeg! en hoe zou ik 't maaken met mijn podagreuze teenen? - -
Wat de schoen is voor de voet, is de Constitutie voor eene natie; en 't bleek wel eens dat de wijste, of beter gezegd, de geleerdste lieden, niet beter dan mijn baas met zijn Engelsch leêr en Luiksche zoolen, in hun kamer, een magnifiek staats-gebouw optimmerden, waarin men buiten-ordinair slecht gelogeerd was. - Staats-gebouwen en schoenen kunnen zeer fraai gemaakt zijn, en niettemin zeer slecht passen.-
Zijn mijne landsgenooten geschikt, om zich zelve te regeeren? Zeer weinigen der bewoners onzer aarde genieten dit voorrecht. Wanneer ik mijne Lezers in kennisse gebragt zal hebben met deeze gunstelingen des fortuins, zal ik 't
| |
| |
hun overlaaten de conclusie te maaken; of, om hun die moeite te spaaren, ze zelve maaken.
Hoe een huishouden, eene maatschappij meer uitgestrekt is, hoe 'er grooter kunst gevorderd wordt, om die maatschappij in order te houden. Hoe door de talrijkheid der leden eener maatschappij, de verscheidenheid hunner belangens grooter is, hoe 't moeijelijker wordt te bestemmen, wat in ieder geval 't bovendrijvend belangen der geheele maatschappij is. Ook is 't gemaklijker een schip in slecht water voor den wind de haven in te stuuren, dan bij tegenwind, orkaanen en eene holle zee 'er de stuurman van te zijn.
Eene kleine maatschappij van menschen, van menschen die dezelve of geen' kruissende belangens hebben, zijn ligtst te regeeren, en kunnen zich zelve best regeeren. De eenvormigheid hunner leevenswijze ontheft den wetgeever van de moeite zich in 't zweet te arbeiden, en 't oogmerk van de wet onder 't begrip van een ieder vallende, heeft een ieder recht en ook bevoegtheid door zijne goedkeuring die wet te bekragtigen.
Voegt hierbij, dat dit volk door zijne legginge verre afgescheiden van alle heerschzuchtige nabuuren, buiten alle vreeze zij, zijn huisselijk geluk door de bemoeijingen dier nabuuren gestremd te zien, buiten de noodzakelijkheid zij om oor- | |
| |
logen te moeten voeren, en 't ongestoord zijne vreede moge genieten.
Een volk zich geneerende met den landbouw, bij welk ieder individu bijna even groot ingeland is, een volk, geene andere bezittingen kennende dan 't land en zijne voortbrengzels, een volk bij welk ieder ongevaer even rijk is, onbekend met heftige driften, met politieke of religieuse controversiën, uit 't oog, uit de buurt, uit 't hart van woelzieke, van heersch-zuchtige nabuuren, dusdanig een volk, en dusdanig een volk alléén voegt eene democratie, is in de geleegenheid zich zelven te regeeren.
En past deeze regels op ons? Niets is met eene volksregeeringe meer strijdig, dan de ongelijkheid van bezittingen. En waar is die ongelijkheid van bezittingen grooter dan bij ons, onder welke de een tien duizendmaal rijker is dan de andere? Te vergeefsch zal de harsenschimmige en inpraktikabele leer der gelijkheid de rijken zoeken gelijk te maaken met die niets hebben; nimmer zullen deeze laatsten zich verheffen tot de magt der eersten. Ieder capitalist zal de meenigte der niet-capitalisten in zich inslurpen, en in spijt van alle tegensparteling zal, zonder gelijkheid van fortuin, de democratie in eene aristocratie overgaan. Wanneer 't 'er op aankomt kiezer of repraesentant te worden, zal hij, welke 't meeste geld verteert, die veelen aan brood helpende, de meesten van zich af- | |
| |
hanglijk maakt, op deeze plaatzen, schoon verstooken van alle republikeinsche deugden, door 't aanzien van 't geld op deeze regeeringsposten de meeste aanspraak kunnen maaken. Ik gewaag' nu niet eens van 't vermogen van omkooping. -
Der Democratie', een grond waarop factiën, cabaalen en kuiperijen zo weelig groeijen, zijn dezelve alle dodelijk. In alle partijschappen is 'er eene boven-, eene onderleggende partij. 't Is de aart van alle wezenlijke of ingebeelde verdrukkingen de verdrukten, hoe afkeering anders ook van elkander, onderling te vereenigen, daarom alleen, wijl zij verdrukt zijn, of 't meenen te zijn.
De Roomsch-Katholijken, die zedert de reformatie geene andere vervolgingen hier te lande kenden, behalven uitsluitinge van posten van eer en voordeel, merkten deeze uitsluitinge - en ik geloov' te recht - als een verdrukkinge aan. Hoe kleefden en kleeven zij aanëen? Hoe zij in hunne grondvergaderingen ééne lijn trekken, terwijl de niet-Katholijken, onder een verdeeld, schoon meerder in getal, de zwakste partij worden! Alzo kan hier te lande de democratie, in plaatze van eene algemeene volksregeering te zijn, ligtelijk eene religieuse factieregeering worden.
Noch zou zij eene politieke factie-regeering kunnen worden, zodra de stadhoudersgezinden,
| |
| |
moede van hun gepruil, hopeloos van elders hunnen
Messias
der natie te zien opdringen, der regeeringe deezer gewesten naar hun welgevallen een aparte zwaai kunnen geeven; zodra zij, ter uitvoeringe van hunne ontwerpen, de handen ineen sloegen, terwijl de rest verdeeld bleef in harrewarrerijen.
Een nieuw fatzoen eener Democratie!
Niemand is 'er van eenige kunde, welke ontkennen zal, dat bij de ingewikkeldheid van zaaken, het eene bijzondere kunde vordert, om den lande heilzaame wetten te maaken. Zo de wetgeever nu zelve verleegen staat, hoe zal de groote meenigte daarover uitspraak doen of met eenige bevoegtheid de wet kunnen sanctionneeren? iets, volgens de vrienden en kenners der democratie, van deeze regeering onafscheidelijk!
Hoogste ongelijkheid van fortuin - groot verschil in godsdienstige denk wijzen - noch grooter verschil in politieke meeningen - domheid, drift, kwaadaartigheid, afgunst, ongemanierdheid onder de groote meenigte! Ziedaar de materiaalen, waarmede onze moderne Bouw-meesteres eene Volks-regeering gaan timmeren. Oordeelt, Burgers! van de fraaiheid en steevigheid van dit gebouw!
In weinige woorden, om een volk, onder de regeering van zich zelven, gelukkig te doen
| |
| |
zijn, moet 't klein in getal, zeer deugdzaam, afgescheiden van de rest der waereld, en een weinig verlicht zijn. 'k Vorder niet dat 't alle professoren zijn; maar ik vorder, dat de meenigte geen hoop domöoren zij. Is dit 't geval in deeze gewesten? -
Een schoen, 'k beroep mij op 't getuigen van alle schoenmakers, kan volmaakt passen, en evenwel niet naar de smaak zijn van hem, welke ze moest draagen. Mijne ommegang onder menschen maakt mij min bekend met oranje-gezinden dan met patriotten; of om mij juister uittedrukken, min met stadhouders-gezinden dan hunne tegenpartij, welke laatsten zich zeer t'onrecht zints eenige jaaren den tijtel van patriotten aanmatigen: welke honorable en onverdiende benaminge ik hen vriendelijk verzoek voortaan te laaten vaaren. De fatzoenelijksten, de braafsten, de welgezeetensten, de verlichtsten onder hen, zij die best weeten, hoe zwaar het Bataafsche volk weegt, een weinig afkeerig van alle revolutiën en innovatiën, niet verre van walgende van al 't gewoel van allerlei volksvergaderingen, zo zij niet t'onvreeden zijn met den tegenswoordigen staat van zaaken, beginnen hun vorig troetelkind ten minste met zeer onverschillige oogen aantezien; en zij die werkten, om 't in de waereld te brengen, schijnen als berouw te hebben hunne huisselijk welvaaren
| |
| |
verwaarloosd te hebben, om een harsenschim te bejaagen; en ik moet mijne Lezers in 't oor luisteren, dat, zo ik anders wel toegeluisterd heb', verscheiden der voornaamste, der warmste anti-stadhoudersgezinden, zedert de importatie onzer tegenwoordige vrijheid, en van de nieuwerwetsche bloei van 't geheele Vaderland, dit troetelkind extra zuur aanzien, en zeer geneegen zouden zijn - zo zij maar konden - 't in de wieg te smooren; ten einde van de democratie en al haar getob ontheeven te worden: en dat om deeze reeden alleen, wijl de schoen niet naar hunne smaak is.
De mensch leeft bij afwisseling; alles wat nieuw is pleegt te behaagen, en wij zijn nu in den kermis-tijd der Democratie. Maar is de vreugde dan wel zo groot? Ik vraag' niet bij hen, welke de Revolutie dwong de kraamen aftebreeken: deeze vraag zou overbodig zijn. Ik meen de zulken, voor wie 't nu mooi weêr is. Ik kan 't niet merken. Loopen zij dan zo druk, zo ieverig, zo talrijk, zo aanhoudend na hunne Grond-Vergaderingen? Van waar die leege banken? Waarom alle die middelen van contrainte, die Hunne Majesteiten na deeze Vergaderingen, als de kinderen met de stok na 't school, jaagen? Zijn zij zo te vreeden met hunne werkzaamheid? Lachen zij 'er dikwerf meestäl niet zelve om? Zijn de nieuwe
| |
| |
benamingen van 't democratie-werk niet 't bestendige voorwerp hunner bespottinge? Heeft de magistratuur toegenomen in luister? Heeft het volk evenveel eerbied voor de regenten, welke 't zelve verkoos, als 't hadt, toen 't geen deel hadt in hunne aanstelling? En is niet die eerbied tot in standhouding der burgerlijke maatschappij nodig? Item waarom arbeiden, nu in den bloeitijd der democratie, zo veelen (addres aan de requesten om ontslag) om bevrijd te zijn van 't hooge, 't aanzienelijke lidmaatschap der Nationaale Conventie? Zou 'er hun de walg misschien van steeken?
Burgers! is 't fatzoen van de schoen ook naar uw smaak?
| |
Toekruid.
Volgens de laatste berichten uit England, schijnt de tijding van het doodslaan der Constitutie alhier, aldaar een zonderling uitwerkzel gehad te hebben. Dit zo diep denkend Volk meent, dat de Bataafsche Natie nu volslaagen in 't hembd zit, en van wanhoop wederom tot de geele overrok de toevlucht zal neemen; en schijnt niet te weeten, dat wij even zo in 't hembd zedert twee honderd jaaren en langer gezeeten hebben.
Zou de Vader van 't gekken-huis daar ook de sleutel uit de zak hebben laaten vallen?
|
|