De Lantaarn voor 1798
(1798)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
XI. Van Revolutien.Voorleeden week sneed ik mij de vinger. Niemand is 'er wien dit ongelukje nimmer gebeurde. Maar niet iedereen heeft opgemerkt, hoe men, eens onthand, zelden een tweeden ongelukje ontkomt. Zo staat 't met mij, en deezen schrijv' ik met pleisters aan drie vingers. Even zo sleept ieder revolutie eene andere na zich, ten minste wanneer 't volk de bewerker 'er van is of waant te zijn. Toen omstreeks 1780 de Nederlanders begonnen misnoegd te zijn met hun bewind, beöogden zij, bij de eerste opborling van hun gekijf, alleen 't gezag der Stadhouders te kortwieken, Z. Hoogheid een trapje twee drie te doen daalen. Al verder kwamen zij op den inval hunne Magistraaten een weinig te humaniseeren. Op 't einde van die acte of bedrijf meenden zij geene andere redding voor hunne vrijheid te vinden, dan in de herstelling der gilden en schutterijen in overoude privilegiën. Den geleerden alleen schemerde toen noch maar de democratie voor de oogen; en 't is niet wel een half douzijn jaaren geleeden, zedert 't volk eindelijk op den inval kwam, 't stadhouderschap en de aristocratie te dooden, om zelve, dat is door representanten of regenten zijner verkiezinge, te regeeren. | |
[pagina 75]
| |
Wij zijn noch in 't verhuizen, en de dingen zijn noch niet aan hun stel. Maar te gelooven, wanneer de boêl eens aan een kant zal zijn, dat is, wanneer wij eens eene door 't volk aangenomene constitutie (wanneer?) zullen hebben, te gelooven, dat wij als dan zo zeker adem zullen scheppen, tot rust zullen komen, en in stilte de vruchten van al dit gewoel zullen oogsten, zou extra weinig historie- en menschenkennisse verraaden. Bijaldien ook de algemeene Vader des menschdoms eene constitutie, een wetboek zijns eigen maakzels, uit den hemel ons toereikte, zo als de Muzulmannen dit beweeren van hun Alcoran, zoudt gijlieden meenen, dat, de natuur der menschen dezelve blijvende, 't onder hen feilen zou aan bedilling, aan afkeuringe, aan misnoegtheid, aan lieden, die heden laaken, wat zij gisteren preezen? Zo 'er tusschen 't dierlijk en tusschen 't politiek ligchaam veel overeenkomst is, niet minder verschils is 'er ook tusschen beiden. Wanneer, in de eersten, na een heftigen oorlog tusschen de ziekte en de leevenskragten, de laatsten zegenpraalen en de eerste uitgebannen wordtGa naar voetnoot(*), | |
[pagina 76]
| |
als dan pleegt eene nieuwe jeugd, een nieuw leeven, eene lange gezondheid en rust van ziekte 'er 't gevolg van te zijn: maar in 't politieke ligchaam volgt gaerne de eene recidief op de andere. Ieder revolutie baant den weg tot eene nieuwe. Op oud ijs vriest 't ligt. Geene revolutie wordt 'er bewerkt, dan door de natie te doen opstaan tegen de geconstitueerde magten, door haare hand te verlammen, ten einde de oude regeeringe door eene nieuwe te doen vervangen, dan door de prediking en aanbeveelinge der leere der ongehoorzaamheid. De natie eens geleert hebbende, dat de opstand eene deugd, een heilige plicht is, herinnert, ongevraagd, daarna haare meesters aan hun onderwijs, tot hun groot verdriet. Eens met een goeden uitslag 't gevaar der omwentelinge getart hebbende, maakt dit fortuin haar roekeloos in 't waagen van volgende politieke proefneemingen, streelt haar met de hoop de contra-mineerende kragt van 't noch plaatshebbend bewind te ontzenuwen. Alzo gaat ieder revolutie zwanger van eene nieuwe; van eene insurrectie valt men in 't oproer, van oproer in anarchie enz., van anarchie in nieuwe revolutiën; de regeerings-draad omen omgesponnen valt geheel in plukzel. Nu naakt de kermis der intriguanten. Hoe deeze alle Vaderland en Vrijheid beminnen! Wijkvergaderingen, Centraal-Vergaderingen, Vader- | |
[pagina 77]
| |
landsche Sociëteiten, Clubs verdringen de een de ander. 't Schip van Staat wordt geheel stuur-stoel. Ieder wil aan 't roer staan, niemand aan de brassen trekken; en 't arme Schip van Staat ging, helaas! onder al dit gewoel meenigmaal verlooren. - Eene revolutie is voor een Staat, wat is voor een mensch 't breeken van een been; en even als 't onmogelijk is voor een gebrooken been, 't geen bestendig bewogen wordt, door 't callus aan een gesoldeerd te worden: even zo onmogelijk is 't door eene aaneenschakeling van revolutiën te komen tot rust, order en welvaaren. Gelijk de dingen hunne goede en ook hunne kwaade zijde hebben, alzo is de leere der oppermagt des volks, kwalijk uitgelegd, het paspoort der oproerigen. Ieder mensch reekent na zich toe. In plaatze van uit te cijferen, hoe op eene massa van tien millioenen menschen, van ieder uniteit 't deel aan de oppermagt een stofje aan de weegschaal is, meent die uniteit zich berechtigd die schaal naar haare willekeur te doen zwaaijen, zonder na te denken, dat dergelijke bemoeijingen, volgens dat eigen stelzel, voor 't minste een inbreuk zijn op de evengelijke rechten haarer mede-soevereinen. - Ook in 't gelukkigst land, ook onder de beste regeering zijn 'er, alle niet even gelukkig zijnde, veele te onvreeden, veele benijders van | |
[pagina 78]
| |
de best bedeelden. De zulken werken, in 't sloopen der Staats-gebouwen, vijf schoft. Zij hoopen zich te warmen bij de afbraak, hunne duiten te verwandelen in dubbeltjes; en nu per saldo hunne dubbeltjes wel eens in duiten verwandelt vindende, zouden zij 't gaerne over een anderen boeg willen gooijen. Alzo gaat ieder revolutie zwanger van eene nieuwe. Ziet op uwe vleugel-luî! uwe buuren en bondgenooten, en houdt de verstandigsten, de rechtschapendsten onder hen, al dit woelen zat, uitroepen geene revolutie meer! En waarom, vraagt wel eenig lezer, in zijne gemelijkheid, stalt gij alle deeze wijsheid uit? Zeker niet, om indirect te prediken de leer eener blinde onderwerping, dat is de leer der aangeboorene slavernij des menschdoms, - niet om te leeren, dat prinsen en regenten berechtigd zijn naar hun welgevallen, met ons omtespringen, of dat wij hun dankbaarheid schuldig zijn voor 't kwaad 't geen zij ons niet doen - niet om te leeren dat zij berechtigd de ingezeetenen of onderdaanen naar goeddunken te bezwaaren met lasten, hun 't hembd uittetrekken, zonder gehouden te zijn tot eenige reekenschap van 't emplooy der lands-penningen - niet om te leeren, dat, zo de burgers hunne verplichtingen hebben, de regenten 'er van ontslaagen zijn - niet om, door voorspraak van adel- en familie-recht, door ver- | |
[pagina 79]
| |
smading van verdiensten en deugden den burger van regeerings-posten of eervolle ampten uittesluiten. - Niets van dit alles! 't Geen ik mijne landgenooten onder 't oog wilde brengen was 't gevaar, te vallen van 't eene politieke systema in 't andere, 't gevaar te luisteren naar de inblazingen van den eersten intriguant, om niet ééns een stelzel van regeering aangenomen hebbende, zich daaraan muurvast te houden. Non ignara (us) mali, miseris succurrere disco. De waereld is vol haaken en oogen. Men twist over de geboorte-plaatze van Homerus . Op 't stuk der eucharistie zijn de meeningen zeer verdeeld. Ook heeft de geneeskunde haare centroversen: en dat niet weinig! Zo is men 't niet eens, of 't geöorloofd is uit te zien op voorbehoedmiddelen tegen de wrange vruchten der ongebondenheid, daar (zo als de vijanden dier voorbehoedmiddelen beweeren) de vrees voor de na-smaak de liefhebbers der abrikoozen, huiverig maakt 'er in te bijten. - Bijaldien iemand des kundig ons teêrhartig geweeten kon gerust stellen, mogten wij, 't is niet onmogelijk, de zondigende klasse onzer lezers, op eene andere maal, leeren, hoe zij voortaan, zedert de ontdekkinge van America, kunnen blijven zondigen zonder gevaar voor hun neus, zonder gevaar voor verkoudheid. |
|