| |
| |
| |
De daad
‘Wiens naam u wel mag noemen, is die van Wim. Wim Holthaus. Hij stierf nog dat zelfde jaar in de gevangenis aan de tering. Van de overigen zie ik alleen Herman nog wel eens. Hij heeft nu een eigen bedrijf, net als ik in de twintiger jaren. Toen kwam hij op een dag bij me, en hij zei: ‘Appie, jij bent bezig een kapitalist te worden.’
Dat was niet zozeer bedoeld als een verwijt. Onder ons anarchisten heeft altijd het besef geleefd, dat men voor zijn daden in de eerste plaats verantwoordelijk is tegenover zichzelf. Toen we met zijn vijven besloten het kruithuis aan de Haarlemmerweg in de lucht te laten vliegen, hebben we óók van niemand advies afgewacht. Ik was toen drieëntwintig, en de jongste van ons was zeventien.
Van de twee andere overlevenden weet ik niet wat ze op het ogenblik doen. U kunt gemakkelijk hun namen te weten komen, door de publikaties over onze rechtszaak uit 1918 er op na te slaan, maar ik verzoek u, ze niet te publiceren. Een van hen heb ik onmiddellijk uit het oog verloren, omdat hij reeds tijdens ons proces de daad verloochende. Toen namelijk de officier van justitie aan hem vroeg: ‘Zoudt u weigeren, als u werd opgeroepen in militaire dienst?’ zei hij: ‘Om mijn ouders niet nog méér verdriet te doen, dan ik al heb gedaan, verklaar ik thans, dat ik niet zou weigeren.’ U voelt wel, dat u dus zijn naam zeker niet zou mogen noemen. En wat Herman betreft - die zou er schade van kunnen ondervinden in zijn bedrijf. Maar trouwens los daarvan - als ik met u praat, dan sta ik alleen voor mijzelf.
Herman had gelijk in 1926 - ik was bezig een kleine kapitalist te worden, net als hij nu, haha! Ik stond toen al een jaar of acht in dat bedrijf - een groentezaak, waaraan mijn vader mij had geholpen, opdat ik niet naar Rusland zou gaan, waar de revolutie een feit was. Omstreeks 1920 heb ik op het punt gestaan te vertrekken, samen met Jo de Haas, die in de tweede wereldoorlog als verzetsman is gefusilleerd. Het is niet doorgegaan, omdat mijn ouders het niet konden verwerken. Ik zal mijn daden niet verloochenen, maar men dient slechts
| |
| |
te handelen, indien men overtuigd is.
Het idee, dat kruishuis in de lucht te laten vliegen, kregen we die zaterdag begin januari 1918. Domela Nieuwenhuis had gesproken in de Handwerkersvriendenkring. Toen de vergadering uitliep troffen we mekaar in het gedrang. We hadden mekaar wel eens gezien bij een collecte voor de actie ‘Wapens Neer!’ geloof ik.
Nieuwenhuis had prachtig gesproken tegen het kapitalisme en het militarisme, en de ellende die er was. Ellende was er genoeg. De honger en de tering waren schering en inslag. Holthaus bijvoorbeeld had de tering, en zijn meisje ook. Wij anarchisten zagen destijds helder wat daarvan de oorzaak was. Het kapitalisme en het militarisme.
We waren alle vijf die avond in een geprikkelde stemming, want Domela Nieuwenhuis had schitterend gesproken over de mishandeling van onze geestverwanten, de dienstweigeraars in fort Spijkerboord, en we vonden dat er maar niets gebeurde.
Iedereen heeft achteraf het hoofd geschud over onze daad, maar ik kan nog steeds niet vinden, dat de geschiedenis ons zozeer in het ongelijk heeft gesteld. Ik zal de laatste zijn, die ontkent dat de bureaucratische socialisten van Troelstra de honger en de tering hebben uitgebannen, maar wij anarchisten zijn blijven vragen, wat dit soort tijdelijke verbeteringen voor zin hebben, zolang men het kwaad niet bij de wortel aantast - de onvrijheid van de mens. Vijfentwintig jaar na onze daad vermoordde men in koelen bloede zes miljoen Joden, in een Duitsland stikvol socialisten - midden in het Europa van de twintigste eeuw, zonder honger, zonder tering, dat uitsluitend werd bewoond door keurige mensen die vooral niets deden. Niets!
We kwamen op de gedachte, het kruithuis aan de Haarlemmerweg in de lucht te laten vliegen, omdat we vonden dat we, behalve onze eigen levens, er niemand aan mochten wagen die geen beroepsmilitair was, en dus als zodanig geacht kon worden net als wij een bewuste keus te hebben gemaakt, die tot de dood kon leiden.
Velen van ons anarchisten zijn later kapitalist geworden. Zelf ben ik typograaf van mijn vak. Toen ik uit de gevangenis kwam, hoorde ik dat er op de stadsdrukkerij een plaats vrij was aan de degelpers. Nu ben ik driekleurendrukker,
| |
| |
maar dat gewone degelwerk kan ik natuurlijk ook. Je moest als je kwam solliciteren, een bewijs van goed zedelijk gedrag van de politie meebrengen. Ik was zo overtuigd, dat ik de dichtgeplakte brief, die ik van de politie meekreeg voor de stadsdrukkerij, niet eens even open maakte. Niet dat ik daar gewetensbezwaren tegen gehad zou hebben, want de politie bestond voor ons ook uit kapitalistenknechten, maar ik wist gewoon niet, wat er voor slechts van mij te melden kon zijn. - Op de stadsdrukkerij zeiden ze: ‘Haha! Jongen, als jij eerst eens probeerde, je tien jaar behoorlijk te gedragen, voor je nòg eens in aanmerking probeert te komen voor de ge-meente-dienst!’
Ik kon niet meer in mijn vak terug. Dat werd me met evenveel woorden gezegd, door het bestuur van de bond. De typografenbond. Een keurige bond. Ik had toen ik twintig was twee wilde stakingen georganiseerd bij Elsevier. Dan zien ze je liever gaan dan komen bij het bestuur. In zo'n bond wil het bestuur geen last hebben van de leden. Daar is zo'n bestuur niet voor. Alles goed en wel, maar wat het bestuur aangaat, moeten de leden hun plaats weten.
Is mijn leven verwoest door de daad? Wat een onzin! Zo lang je gezond bent is niks verwoest. Voor het volk waren wij trouwens helden. Mijn groentezaak in Noord liep goed, en toen Herman zei dat ik een kapitalist aan het worden was, had ik al een paar duizend gulden weg kunnen leggen.
Maar ik merkte ineens, dat het me niet zinde. Het leven is te kort om kapitalist te worden, zo lang je nog mee kan doen aan de bevordering van de revolutie. Ik heb de zaak opgedoekt, en ben met vrouw en kind naar Best gegaan, om een idealistische landbouwkolonie op te bouwen. De grond was er voor aangekocht door De Orde Van De Levende Arbeid. Dat waren praktische idealisten met poen. Ze hadden ook een kunstaardewerkfabriek opgericht in Huizen, en een tentenfabriek in Hilversum, en een textielfabriek achter Eindhoven. De bedoeling was, dat we geldloos zouden leven. Onze tarwe, groente, boter en melk, ruilden we voor het kunstaardewerk en de textiel van de andere nederzettingen. Het was nog maar een begin natuurlijk, en het moest groeien tot een allesomvattend systeem van elkaar aanvullende nederzettingen, die samen de geldloze maatschappij zouden verwerkelijken. Voorlopig hadden we van een paar dingen te veel, en van de rest niets. Bij een geestverwant - de klompen- | |
| |
maker te Vught - konden we gelukkig ook wat plaatsen, omdat we zijn klompen afnamen. En in de inrichting te Woensel werden een paar gestoorden verpleegd, die honing hadden aan te bieden.
Maar ja, we hadden langs de weg een bord met ‘Durf Mens te Zijn!’ geplaatst, en dat was de katholieken een doorn in het oog. We hadden ook een drukkerijtje, waarop we De Cycloon drukten om actie te voeren tegen het kapitalisme en het militarisme. Daar kwamen we mee in Eindhoven, wat ze bij Philips niet zinde. Het was zeven jaar armoe lijden, en ik had de paar duizend gulden van de groentezaak er tot de laatste cent in gestoken. De praktische idealisten met poen gingen rente vragen van hun kapitaal, maar dat betaalden we niet uit principe, en toen er na zeven jaar een dwangbevel kwam voor zeven jaar rente, hadden we het natuurlijk niet. Op dat terrein staan nu de Batafabrieken, als ik het me goed herinner. Een van de geestverwanten had intussen een woonwagen op de kop getikt. Dat wilde ik ook wel, en toen heeft Roel een van de praktische idealisten met poen benaderd, om te zien of hij voor mij niet althans duizend gulden terug kon krijgen van de groentezaak, omdat de praktische idealisten met poen de grond hadden verkocht met winst.
We zijn gaan zingen op markten in stad en dorp, met twee mandoliens en een viool, en een geestverwant met een fagot. Dat zie je nooit op straat. Een fagot. Zo'n groot zwaar ding van een paar honderd gulden. Daardoor waren we meteen cultureel. We zongen dan ook oud-Hollandse liederen, zoals ‘Het smidje van hierover’ en ‘Al in de plantage, daar staat er een kroeg’. - Dan krijg je makkelijk vergunning van de politie, en we hadden dan ook wel eens vergunning, maar je moest het voor elf uur aanvragen, en vaak stonden we te laat op, omdat we de hele nacht door debatteerden over het anarchisme.
De adjudant van het leger, die met het kruithuis mee de lucht in zou zijn gegaan, heb ik wel eens gezien ja. Tijdens het proces. Het was al een beetje ouwere man. Hij getuigde nog, dat de manier waarop wij de ontploffing hadden willen doen ontstaan een doeltreffende was. Dat vond de officier van justitie tegen ons pleiten. Maar de adjudant zei ook, dat de ontploffing levensgevaar had betekend binnen een straal van achthonderd meter, dus dat hadden we goed gezien - al- | |
| |
leen hij en wij hadden er aan kunnen gaan. De burgerlijke pers heeft destijds geschreven dat half Amsterdam in de lucht had kunnen vliegen. Een schromelijke overdrijving.
We zijn de zondag na die vergadering in de Handwerkersvriendenkring meteen gaan kijken. Het kruithuis bleek een houten loods. Je kon er in via een dakraam. We bedachten dat we draadnagels in de houten wand konden slaan, en zo een trapje maken. Maar toen bedachten we, dat het geklop het leger zou wekken. Toen we nog eens poolshoogte gingen nemen, zagen we een paar meter verder een ladder liggen van het leger.
Zesentwintig januari zijn we gegaan. Op een zaterdagavond - dan konden we de volgende dag uitslapen. Het regende dat het goot. We klommen over die ladder naar binnen, knipten de zaklantaren aan, en omwikkelden een granaatkartets met houtwol. We legden een lont van drie meter uit. Een van ons zag een stapel blikken dozen met tijdschokbuizen staan. Daar hebben we er twee van meegenomen voor de revolutie. Toen hebben we de lont aangestoken.
Die dozen bleken zwaar. Eerst droegen we ze om de beurt een eindje. Toen gingen we er over denken, ze open te breken, en de tijdschokbuizen te verdelen in vijf porties, maar dat hebben we toen niet gedaan, omdat er na de knal wel jacht op ons gemaakt zou worden, en dan liepen we alle vijf met het bewijs op zak, dat we er bij betrokken waren geweest. We groeven als gekken een gat, om de dozen in te stoppen. Toen zag een van ons een agent. De anderen sprongen op, en renden weg. Ik bleef, want het gat moest nog dicht.
Toen die agent kwam, was ik net klaar. Hij zei: ‘Wat doe jij hier?’ Ik zei: ‘Een avondwandeling maken.’ Hij zei: ‘Waarom lopen die anderen dan zo hard weg?’ Ik zei: ‘Dat weet ik niet.’ Meteen liep ik rustig door, maar hij zei: ‘Sta of ik schiet!’ Toen ben ik ook gaan hollen. Bij het Vondelpark lopen we tegen een hele troep agenten op, die door het schieten waren gealarmeerd. Je had in die tijd nog veel agenten op straat.
Ik woon hier aardig, ja. Dat vind ik zelf ook. Maar dat televisietoestel heb ik van de kinderen hoor! Dat brengt een gemeentewerkman niet op. Trouwens - ik had geen zielsverlangen naar zo'n ding. Mijn vrouw en ik - wij praten liever wat. Alleen krijgen we tegenwoordig bezoek, dat zegt: ‘Jongens, zet de televisie nou aan!’
| |
| |
Mijn schoonzoon, die is ingenieur. Gewoon een arbeidersjongen, maar met een kop er op. Ze halen hem overal bij. Een tijdje geleden zei mijn dochter: ‘We hebben een karwei in Italië, en we zullen ook kijken, of we daar voor jullie niet een televisietoestel kunnen verdienen.’ Ik kijk meest naar het journaal. En als er een dominee of een pastoor voor gaat staan, dan zet ik hem altijd aan. Je krijgt ze vlakbij, en ik draai het beeld scherp, om te zien of ze echt geloven in hun flauwekul.
Toen we nog zingend rondtrokken met de woonwagen, moest mijn dochter telkens naar een andere school, en in Den Haag was dat ineens bij de nonnen. Die zeiden: ‘Is dat een woonwagenkind? Wat jammer van zo'n net kind!’ Mijn vrouw zei: ‘Ik stop ze elke dag in de teil, en de jurkjes maak ik zelf!’ We hadden het arm, toen. Na die tijd ben ik weer een winkel begonnen, en toen hadden we het weer goed. Maar ik weet het niet - het is niets voor mij, geloof ik. Ik ben weer gaan werken. Mijn vrouw heeft wat met me te stellen gehad hoor! Gelukkig was ze wat gewend van haar vader, die op Een Mei meeliep in de demonstratie voor de achturendag, en op twee mei op straat werd gezet.
De papieren en de krantenverslagen, die betrekking hadden op ons proces in 1918, heb ik verbrand tijdens de tweede wereldoorlog, toen we om de haverklap huiszoeking hadden van de Duitsers. We hebben in 1918 respectievelijk twaalf, tien, acht en zes maanden cellulair gekregen, zonder aftrek van de vierenhalve maand voorarrest. - Maar mijn boeken heb ik niet verbrand. Achteraf vind ik dat een beetje gek. Mijn hele boekenkast gaat over het anarchisme, en dat was voor de Duitsers genoeg om je op te hangen.
Ik denk dat ik die papieren eigenlijk meer heb weggedaan, omdat ik ze niet belangrijk genoeg vond om te bewaren. De lont aan de granaatkartets is destijds halverwege uitgegaan, omdat er wat regenwater uit onze kleren op is neergedruppeld - tenminste, dat zei de politiedeskundige. Wim Holthaus zijn meisje stierf, toen Wim in de gevangenis zat. We kwamen alle vijf uit keurige gezinnen, waar gevangenisstraf een schande wordt gevonden, en prakkizeren is nooit goed, als je de tering hebt.
Wim kreeg in de cel het bericht, dat ze dood was. Dat is de genadeklap als je achttien bent, en niet meer kunt geloven, dat ze van nu af aan uit de hemel op je neerkijkt. Het ging
| |
| |
met Wim in een paar maanden bergafwaarts. Ze hebben hem dood laten gaan in de cel. Dat is erg ja. Maar erger is dat, terwijl de oorlog de hele wereld in vuur en vlam zette de mensen gewoon doorpraatten over voetballen. Wim is met zijn zieke lijf die korte tijd een mens geweest. Onze daad is misschien niet vah veel belang geweest voor de maatschappij, maar wel voor mij persoonlijk, want ik heb niet gerekend met regendruppels op de lont. De anarchistische beweging is al lang verleden tijd, maar in het anarchisme ben ik blijven geloven. Het anarchisme zit in ieder mens. Het zit in u, en in die pastoor van de televisie. Het is dat gedeelte van de menselijke persoonlijkheid, waar elke knechter bang voor dient te blijven!
Wat ik zou doen, als vandaag iemand van drieëntwintig jaar tegen mij zou zeggen: ‘Ik ga het kruithuis in de lucht laten vliegen - wat denkt u er van?’ - Dan zou ik zeggen: ‘Jongen, smeer hem met je smoesjes, want als jij de daad moest stellen, kwam jij mij dat niet vertellen!’ - Ik weet overigens wel, wat u eigenlijk wilt horen, maar dan moet u de vraag anders stellen. U zou mij dan moeten vragen: ‘Appie Mel, als je op dit ogenblik drieëntwintig was, zou je dan een kruithuis in de lucht laten vliegen?’
Mijn antwoord is: ‘Neen.’
|
|