Negentiende brief.
De Graaf van Hurt aan den Heer Dalmont.
Over het eerste punt van mv antwoord zal ik U nader spreeken, en kan die zaak bij geene morale, die hier niet te pas komt, laaten steeken; doch, wat het laatste betreft, wil ik wel aan voldoen: de vriendschap die, zedert zoo veele jaaren, tusschen uwen Vader en mij heeft plaats gehadt, deedt mij altijd deel in den voorspoed van uw geslacht neemen; weinig denkende dat zijn Zoon mij eenmaal zoude noodzaaken, om mijne beledigde eer tegen hem te verdedigen. Ik zal morgen voor den middag bij U zijn; en, als ik kan, U de openingen geeven in de zaak, daar gij van schrijft, hoewel ik mij niets kan herrinneren, dat in uwe famille zoude zijn voorgevallen, waarömtrent gij mijne ophelderingen nodig hadt; doch ik schort gaarne mijn oordeel op, en zal U koomen spreeken.
van Hurt.