Henriëtte de Grandpré
(1789)–Jacob Eduard de Witte, Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
vrienden vergezeld wordende, heeft getoond te hebben, zal hij de goedheid gelieven te gebruiken, aan brenger dezes, een dag, uur, en plaats te bestellen, wanneer en waar ik hem kan aantreffen. Ik heb reden te gelooven, dat een man van eene zekere geboorte, zich liever door den degen dan door eenige rottingslagen tot rede zal laaten brengen; en dit laatste is, evenwel, het aandeel van een bloodaart, die zich, zes tegen een zijnde, Airs geeft op zijn recht van den sterksten, en een Edelman, die een oud vriend zijner famille is, eene Vrouw durft ontneemen, waar op deze eene billijke aanspraak hadt. Het Wijf kan U van mij verteld hebben, wat zij wil; gij hebt oordeel genoeg, om te begrijpen, dat gij mij bloedig beledigd hebt, en dat de praat van eene boze Vrouw en het point de honneur niet in éénen rang staan. Ik laat U de keus van wapenen vrij; het is wel het zelfde of gij het Pistool of den Degen verkiest! Gij ziet dat ik edelmoediger dan gij handelt; en, wacht een voldoend antwoord van Hurt. |
|