Stichtelijcke bedenckinge, onledige ledigheyt, stichtelijcke tijt-kortinge
(1649)–Claes Jacobsz Wits– AuteursrechtvrijStemme: 't Was een haveloos Meysjen, &c.
EEn Lief heb ick verkoren, De Schoonste die daer leeft,
Rijck, Edel, Hoogh-geboren, Wijs, deuchdigh, seer beleeft:
Mijn Lief en Over-schoone Is Gods Sone.
2.
Mijn Lief heeft my gevonden Als ick verlooren was,
Ick lach heel doot vol wonden, Mijn Lief quam wel te pas
Om door sijn Doodt, en Ly'en, My te vry'en.
3.
Door hem ben ick verresen Uyt den vervloecten Doot:
En ben geheel ghenesen, Geredt uyt allen noodt:
En tot sijn Lief verkooren, En herbooren.
4.
Soud' ick hem niet beminnen ? Die my eerst heeft bemint,
| |
[pagina 164]
| |
Hy treckt tot hem mijn sinnen: Dus mijn Ziel vrede vint
Lof, Jesu Heer, mijn Schoone, Godes Sone.
5.
Mijn hert in Liefd' ontsteken, Leyt staegh als in een brandt:
Die van veel Water-beken, Vergeefs werdt aengerandt
't Vyer heeft der Water-stroomen Kracht benomen.
6.
Laet vry de Satan woeden, En Werelt, Prickel, Doot
Mijn Lief kan my behoeden, En redden uyt den noodt
Hy slaet my altijdt gade, Met ghenade.
7.
Hy geeft my wat te smaken Van 's Hemels soetigheyt
Daerom wil ick versaken Des Werelts ydelheyt.
Met vreucht het quade mijden, t'Allen tijden.
8.
Geen dingh kan my vernoegen, Als dees' mijn waerd' Vrient:
Die gunstich gaet toe-voegen 't Geen my ten besten dient
Door hem soo streckt mijn lijden Tot verblijden.
9.
Ick heb van hem ontfanghen Sijn Trou, tot onderpand
'k Heb na sijn komst verlangen, Och ! 't hert van liefde brant.
Komt Lief ! komst haest ! mijn Schoone ! Godes Sone.
|
|