Stichtelijcke bedenckinge, onledige ledigheyt, stichtelijcke tijt-kortinge
(1649)–Claes Jacobsz Wits– AuteursrechtvrijStem: Psalm 116. Ick heb den Heer lief, &c.1. O Heyligh Godt ! nu koom ick in ootmoedt,
Ontroert van Geest, eerbiedigh voor u knielen:
Och ! Jesu Heer, Behoeder onser Zielen,
Ey ! siet, hoe ick hier leef in tegenspoedt.
2. 't Is my een kruys, een last, seer over-groot,
| |
[pagina 128]
| |
Met 't sondigh vleesch als ballingh hier te swerven:
Hoe langh sal ick u, Bruydegom, noch derven ?
En leven hier als in een sta'ghe doodt.
3. Met bange vrees draegh ick een grooten schat,
Seer p'rijckeloos, in swacke Aerden-vaten:
Ick kan, och ! Heer, het struyckelen niet laten,
Mijn sondigh vleesch maeckt den Geest moed' en mat.
4. De Oude Slangh (een duysent Konstenaer)
Die soeckt met list mijn schat heel wegh te nemen,
En soud' seer graegh my van u heel vervreemen,
Neemt steeds hier toe geleghentheden waer.
5. Als ick ghedenck hoe hy in Edens-hof
Daer Adam heeft (een heyligh Man) bedroghen:
En Judas meed' in Christi School bewoghen
Dat hy hem diend', en ginck sijn Heylandt of.
6. DAn schrickt mijn Ziel: en vrees' dat in dees' tijt,
Dien loosen Geest my hier mocht licht bedrieghen,
Om sorgeloos in sondens slaep te wieghen,
En maecken my mijn grootste rijckdom quijt.
7. Ick leef in vrees, en 't kost my menigh traen,
Dat ick dus traegh ben tot u Dienst geneghen:
En vrees, dit mocht rechtvaerdigh u beweghen
U gunstigh oogh van my oock af te slaen.
8. Als ick ghedenck den sucht ick in weemoedt,
Dat ghy noch dreyght den laeuwen uyt te spouwen:
En daer noch by (eylaes ! ick mach wel grouwen)
Vervloeckt is hy die u wil traegh'lijck doet. Ga naar voetnoot+
9. Och ! traegh, en laeu ben ick veeltijdts, o Heer,
Dit maeckt my bangh, och ! wilt my niet verstooten,
O goeden Godt, en van u Geest ontblooten,
Maer 't heyligh Vyer in haest ontvoncken we'er.
10. Die dan mijn Ziel met yver heel ontsteeckt
En voort vertroost met u barmhertigheden,
En sta'ge sorgh mijns Heylandts trouw' Gebeden,
Die door sijn Doodt nu vrijt, en steeds vry spreeckt.
* * * | |
[pagina 129]
| |
(Kinderlijck vertrouwen.)11. HIer op ick bou, dit fondament staet vast,
Godt heeft sijn gunst met Zeghels vast besloten,
Hy schencktse my, ick hebse beyd' ghenoten
Als eyghen, my de selve toe-ghepast
12. Door 't waer' Geloof. O ! Christi dierbaer bloedt,
Ghy hebt geheelt mijn doodelijcke wonden,
En heel verdient quijtscheldingh mijnder sonden,
En voor den val steeds gunstigh my behoedt.
13. Soo ick in my, mijn saligheyt nu socht,
En steunde vast op mijn Gerechtigheden,
Mijn droeve Ziel bequam noyt ware vreden,
Maer was al langh door wanhoop t'onderbrocht.
14. Maer nu Godt my eerst selven heeft ghesocht,
Doen ick was doodt, door Christum gaf het leven,
Die sal my voort in 't lijden niet begheven,
Hy heeft ghewis my al te dier ghekocht.
15. SYn Woordt staet vast: Want die hy eens verkiest
Al voor sijn Bruydt: die wil hy eeuwigh houwen,
Sijn Trou-beloften sal hem noyt berouwen:
Sijn dieren schat hy nimmer niet verliest.
16. Och ! dat ick noyt dien waren troost verloor,
En danckbaer gingh steeds op u reyne weghen,
Ick sou dan zijn soo anghstigh niet verleghen
Om dat ick vaeck de sonde leen mijn oor.
17. Och ! dickwils door de sond' mijn Ziel verschrickt,
Ick sie hier in nu mijn onwaerdigheden:
Maer u ghenaed', die stelt my we'er te vreden
En door u Geest mijn Ziel altijdt verquickt.
18. Want ick laet noyt mijn Bruydegom met vre'en,
En smeeck hem steeds met tranen, en Gebeden,
Ja ! laet hem noyt uyt mijn Slaep-kamer treden,
Eer hy my kust, en stilt mijn droef gheween.
|
|