Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 25 januari 1923 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd De Nieuwe Gids, Den Haag]
25 Januari '23
Beste Wim,
Zooeven kreeg ik met de zelfde post, van Marie en van Hein bericht dat je een klein beetje opknapte, want dat je weer eens uit je bed op een stoel kondt komen, en eenigen tijd zitten. En dat gelukkige bericht heeft me zoo opgewekt, dat ik er toe komen kan, je wat te schrijven, wat ik tot dusver niet durfde te doen. Want ik dacht, Wim, die plat te bed moet liggen, zonder dat hij eet, zal zich waarschijnlijk maar bitter weinig interesseeren voor
[1:2]
mijn geklets: 't is zelfs de vraag, of hij lust kan voelen, om er zelf een oog in te slaan, of het zich te laten voorlezen. Maar nu je tot de groote vreugde van Jeanne, zoowel als van mezelf, weer eenigszins de gewone Wim kunt gaan worden, die belang kan stellen in het een en ander, nu vat ik moed, om je het een en ander te laten weten, waar je waarschijnlijk om glimlachen zult.
Je weet, hoe weinig geschikt ik ben voor vergaderingen - of andere officiëele plechtigheden, maar een poos geleden kreeg ik van den burgemeester hier, Mr. Patijn, een uitnoodiging om toe te treden tot een commissie
[1:3]
van letterkundigen, onder zijn presidium, die beraadslagen moet, hoe de letterkundigen van den Haag H.M. De Koningin zullen vieren bij de gelegenheid van het a.s. regeeringsjubileum. Ik moest natuurlijk wel aannemen, maar gelukkig behoort Jeanne oòk tot de genoodigden, en zoo zitten we dan nu van tijd tot tijd, nu eens in Burgemeester's Kamer, dan weer ergens anders in een gemeentegebouw, met een massa andere menschen, en vergaderen. De Burgemeester is, gelukkig, een makkelijk en aangenaam mensch, die, ik zit nog al dicht bij hem, als de andere heeren het onderling niet eens kunnen worden, wel eens
[1:4]
naar mijn opinie vraagt, omdat ik meestal zwijg en me niet in de discussie meng. En de paar keeren, dat hij mij om mijn opinie vroeg, en ik deze gezegd had, bleek hij het met me eens te zijn, en stelde dan aan de vergadering voor wat ik gezegd had, en dan werd dit aangenomen natuurlijk, omdat de burgemeester het wou. En ik had dan inwendig pleizier, omdat ik mij nu kon verbeelden, niet zóó dom te zijn in die praktische dingen, als ik wel eens denk, dat ik ben.
Nu, beste Wim, hartelijk wenschen we allen, dat je hoe langer hoe meer aan moogt sterken, en over een poosje weer geheel de oude worden!
Met vriendschappelijke handen en groeten van Jeanne, Jacqueline en mezelf,
als altijd, je
Willem