Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 1 juli 1919 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd De Nieuwe Gids, Den Haag]
1 Juli 1919
Beste Wim,
Het spijt ons verschikkelijk, dat Marie en jij ons niet thuis getroffen hebben. Wij waren, zooals iedren middag, op onze wandeling door de stad. Had je den vorigen dag maar even geschreven, dat je komen zou! Dan hadden wij 't geweten en waren wij thuis gebleven natuurlijk.
Ik heb nog gewacht, of jullie je bezoek nog eens hervatten zouden, maar daar je niet komt, en ik dus vermoed, dat je weer in Amsterdam bent, stuur ik dezen brief maar daarheen.
Ik wou je iets curieus' vertellen. Verbeeld je, gisteren was Hein bij ons en juffrouw Boissevain. Zij hadden bij ons koffiegedronken en daarna zaten wij met zijn vijven (Jacq. was er óók bij) gezellig te babbelen, toen er plotseling werd gescheld.
[1:2]
De meid deed open, en kwam toen boven, zeggende, dat er beneden iemand wachtte met een boodschap van baron van Geen (die zooals je waarschijnlijk weet, particulier secretaris is van H.M.). Ik werd natuurlijk verwonderd, evenals Jeanne, en wij gingen nieuwsgierig naar beneden, in de verwachting een afgezant van het Hof te zullen zien. Doch wij ontmoetten beneden een eenigszins zonderling doend, en half burgerlijk, half artistiek er uitziend jongmensch, die beweerde musicus of dichter te zijn (dat heb ik niet precies begrepen). Hij keek eenigszins vreemd uit zijn oogen, waarbij hij dan zijn hoofd een beetje voorover boog, en praatte snel achter elkaer over zijn lotgevallen, nog al zonderling. Hij had o.a. een kwestie met van Eeden want deze wou hem niet te-
[1:3]
ruggeven een handschrift-van-hem dat hij aan v. Eeden had toevertrouwd. En hij liep nu overal rond om hulp: hij wou nl. veel geld hebben, om naar het buitenland te gaan, ofschoon hij, liet hij er op volgen, bij de autoriteiten geen pas kon krijgen. En als menschen hem f 1000 aanboden, dan zou hij f 10 000 eischen, liet hij er met nerveusen nadruk op volgen. En toen ik natuurlijk zei, dat ik zelf geen f 1000 had, vroeg hij, als langs zijn neus weg, op den haastigen toon van iemand, die even een potloodje te leen vraagt, of ik dan misschien iemand wist een rijken man, in den Haag. Wat ik natuurlijk beantwoordde met ‘neen’. Ik hoorde hem maar aan, en sprak geen woord, behalve als hij mij een korte, positieve vraag deed wat echter maar zelden gebeurde. Ik vond hem een raren zonderling, en Jeanne vond
[1:4]
dat óók. Hij was bij mij gekomen, zei hij, omdat baron van Geen, dien hij ook te spreken had kunnen krijgen, hem naar mij verwezen had. Baron van Geen had hem gezegd, dat van Eeden ‘een onbetrouwbaar mensch’ was.
Ik vond dat alles natuurlijk allervreemdst, en toen kwam Jeanne op het gelukkige idee, om Hein van de bovendieping te halen. De man keek Hein, zooals deze later verklaarde, een beetje dreigend aan, maar begon weer te praten. Hij zei o.a. dat de maatschappij heelemaal moest omgekeerd worden, dat er vreemde dingen zouden gebeuren, en al die Bolsjewieksche praatjes meer. Ik dacht dat ik met een gek te doen had, en Hein dacht dat óók. Want deze stond op, en
[2:5]
[briefhoofd redactie De Nieuwe Gids, Den Haag]
zei, dat hij geen tijd meer had - (de man had trouwens al drie kwartier gepraat - en dat we de zitting dus maar moesten opheffen. Waarop die vreemde kerel óók opstond en ons verliet. Hij liet bij ons den indruk na, dat hij niet wèl bij 't hoofd was.
Hij heeft mij tijdens zijn visite nog de briefkaart in de hand gegeven van v. Eeden aan hem, die ik echter ongelezen weer teruggaf. Want de verhouding tusschen hem en v. Eeden interesseerde mij natuurlijk niet.
En wat zeg jij er van, Wim?
[2:6]
Vind je dat geen grappige visite? De eenige verklaring, die ik er van kan geven, is dat baron van Geen geen raad met hem wist, en toen gedacht heeft: Laat ik hem naar Kloos sturen, dat is een literator, en die kan dus misschien beter uit hem wijs worden dan ik.
Juffrouw Boissevain deelde mij mede, dat iedereen in Amsterdam Van Eeden ongelijk geeft. En zooeven ontving ik een hartstochtelijke brief van zijn oomzegger Henri van Booven, die zich over hem uitlaat in bewoordingen, die
[2:7]
ik niet herhalen zal. Als je hier eens komt, kan je zijn brief natuurlijk lezen.
Ik blijf onder alles heel kalm, want ik lees niet wat hij schrijft. Zoodra v. E. redacteur werd van dien Amsterdammer, heeft hij, bij monde van den uitgever, het ruilexemplaar, dat de A. vroeger met de N.G. wisselde, doen staken, en zijn blad komt hier dus, door die omstandigheid, niet in huis.
Mijn indruk is, dat v. E. bezig is, om gek te worden: ik zie dat rustig aan: het raakt
[2:8]
mij niet. Want ik zit iedren dag, als altijd te werken, en zou niet aan hem denken, als zijn bestaan mij niet iedren dag, door verontwaardigde brieven over hem, in herinnering werd gebracht.
Dag Wim. Met hartelijke groeten van ons allen en een hand voor Marie en jou,
je
Willem