Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 12 mei 1919 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
12/5/19
Beste Wim, het is wel schande dat ik twee weken en meer wacht al vorens te bedanken voor jullie felicitatie. De zaak is, dat ik altijd bezet ben. Is 't niet door de eene aangelegenheid, dan is 't door de andere. Fataal is, dat je daardoor ook weinig aan hetgeen je eigen leven moest zijn, denkt. Gevolg, dat je ook weinig te schrijven hebt, tenminste niet het gevoel, dat 't geen
[1:2]
uitstel gedoogt. Gister had ik je willen schrijven, echter ben ik den heelen dag met een uitvoerige affaire bezig geweest. Als ik dan eens een uurtje verpoozen wil, neem ik een boekje op. Ik lees van Couperus, de berg van Licht. Ik lees dergelijke romans van Couperus niet ongaarne, al vind ik ze wel eens meer om te charmeeren, dan dat er een diepe echtheid in zou zitten.
[1:3]
Tot ons pleizier hoorden wij van Wim dat hij Zondag jl. bij jullie op visite kwam. Ook lazen wij dat hij zijn parapluie kwijt is. Kinderen van die leeftijd brengen je altijd schadepostjes van dat genre. Tegelijk breekt Jan zijn bril.
Dat is als alles weer hersteld is, weer net 12 gl. er van door.
Ik ga een dezer weken eens naar Willem om te hooren hoe al die festiviteiten hem
[1:4]
aangedaan hebben.
Jan is hard aan 't studeeren, alleen gaat hij af en toe passagieren met zijn meisje. Geve de Hemel dat zij in wijsheid groeiende mogen zijn, waarvan ik niet altijd zeker ben. Ze zijn nog zoo jong. Onlangs had Netty haar vader vertoornd en Jan was blijkbaar overtuigd, dat ze nu verder bij mij haar leven zou doorbrengen. Alles bij elkaar de grootste consternatie. Theorie van mij. Poging
[2:5]
van Jan om rekening houdende met die theorie, meisje over te halen, vader excuus te vragen. Meisje beslist onwillig. Verzekeren dat ze dat nooit zal doen, stampen met 't voetje, canapé, hoofdje weg in de canapé, Jan vleien, streelen, alles vergeefs. Bij mij vaststaande, dat er geen eten komt, uitleggen, dat ze niet zoo trotsch en stijfhoofdig moet zijn, dat ze verkeerd doet. Weggaan, langzaam, deurpost, leunen, huilen,
[2:6]
trap af, portaal, huilen, straatdeur.... maar dan ruts, trap op, naar boven, naar Jan, zeggende: Jan ik zàl excuus vragen, vreeselijk huilen, Jan vreeselijk huilen, trap af. Jan wil mee. Ik, neen Jan, jullie bent nu tot een goed punt gekomen, laat 't nu zoo blijven. Meisje naar fonteintje, oogjes (Haagsch meisje). Jan tegenover capucijners. Daarna gelukkig mee met Wim naar Don Carlos.
Zoo
[2:7]
dat ik maar zeggen wil dat er nog wel eens een faux-pas gemaakt, een brilletje gebroken en een parapluie vergeten zal worden.
Een gelukkig ding is het herstel van Marie, waarover Wim zal hebben gesproken. Maar ze is nog zoo stijf. En vandaag wil 't weer veel minder en durft ze niet uit, als gisteren.
Hartelijk gegroet
ook M. en van M.
Jan