Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 22 maart 1919 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
22.3.19.
Beste Wim, ik heb je al dagen willen schrijven naar aanleiding van je laatsten brief, maar de tijd ontbrak mij. Het zal nu echter wel lukken.
Vanmiddag heb ik Wim van den trein gehaald. Ik hoorde tot mijn genoegen dat hij van de week bij je geweest is om je het adres te vragen van een drukker of zoo iets. Dat hij tot dusver niet bij je was gekomen, was ingevolge je laatste briefje. Hij geeft zijn brieven altijd hier te bewaren. In je briefje staat ‘Maar waarschijnlijk zal 'k je binnen kort vragen om eens te komen en zoo af en toe om
[1:2]
op de hoogte te blijven van je vorderingen.’ Als je je slap voelt, moet je maar zoo weinig mogelijk omhalen, al hoor ik tot mijn pleizier, dat hij binnenkort weer eens bij jullie komen mag.
Maar, beste Wim, als je slap bent, moet je niet aan den ouden dag denken; dat voel je maar zoo, als je slap bent. Ik heb 't ook gehad, al ben ik nog een jaar of wat jonger dan jij. Het is eenvoudig de uitputting waar we allen onder geleden hebben en 't duurt vrij lang eer 't is ingehaald. Je moet een tijd lang meer eten dan je,
[1:3]
ook vóór den oorlog, gewend was en vooral banaalweg eten, op de manier van 'n werkman, veel brood (Wim heeft nog wel een broodkaart zoo af en toe), en bruine boonen met spek. En 'n ei. Ik ben sinds enkele weken werkelijk aan 't beteren, voel me weer jonger en krachtiger, al ben ik nog lang niet, waar ik wezen moet. Ook is er zeer goede levertraan te krijgen à 3.50 gl. per half fleschje, elken avond een eetlepel met suiker. We doen 't allen en zijn er - bewijs dat we allen geheel ontvet zijn - allen dol op. Als er méér melk komt, dan: drinken!
Ook jonge Wim ziet er weer beter uit dan den vorigen keer. Voor zoover ik 't begrijp
[1:4]
zit er in zijn eterij niet veel orde. Maar, laat ik erkennen, dat uit Wims mededeelingen omtrent zijn eigen levenswijs, ik tot dusver niet goed kan wijs worden. Hoofdzaak is, dat hij blijkbaar niet te kort komt.
Wat je mededeeling omtrent Tholen betreft, hangt 't voor je zuster wel erg af van wat ze bij 't leven van haar vriendin van de verhouding waarnam. Daarnaar moet ze natuurlijk oordeelen, vooral tegenover iemand van 60 jaar. Dat daargelaten, is oordeelen altijd verkeerd. Nieuwe entrees zijn wel eens oude relaties. Wie zal daartegenover als rechter optreden, zonder gevaar
[2:5]
onbillijk in het tegenwoordig oogenblik te zijn. Als zulke dingen een illusie inhouden, is het een witte raaf als ze nog ten volle tot ontwikkeling komen. Zeker is dat je zwager het hem niet zal nadoen. Laatst zag ik hem in de Kamer, van de gaanderij af. Wat wordt hij bar oud!
Wat de jongelui aangaat, schijnt 't me wel serieus werk toe; 't jonge meisje weet op ingenue wijze Jantje wel aan zich te binden. Netty's moeder is intusschen zeer ziek, de kinderen passen bij beurten op. Netty moet op 't huishouden letten, naar Leiden gaan, borden wasschen (dat moet ze trouwens altijd) en heeft dan
[2:6]
onderwijl allerlei emoties. Ze komt hier 's avonds nog met Jan studeeren, wat hij ijverig doet om haar voor haar tentames te helpen. Ik heb met Jan eensdeels te doen, maar anderdeels heb ik nu al sinds zijn elfde jaar gezien, dat al zijn vriendinnetjes juist die waren die hij helpen kon. Daardoor zit hij altijd in ernst en zorgen. Merkwaardig is, dat, behalve buien van vrees dat die hij beschermt 't te moeilijk krijgen, hij bleek, vroolijk, pianoleerend, fluitend en micropisceerend blijft. Alleen vrees ik, dat 't met zijn wereldreizen mis zal loopen. Isaac zegt, het is zijn eigen-
[2:7]
aardigheid. Dupont was ook zoo'n vent. Wat de familie betreft, heb ik indertijd den huisdokter bezocht en 'm de zaak uitgelegd; ik heb toen wel gemerkt, dat de vader nog al 'n warse meneer is. Ik deed dit, omdat Jan me een en ander had verteld, waaruit ik de mogelijkheid opmaakte, dat Jan later geldelijk nog zwarigheden zou kunnen krijgen. Het best is, dat ik mijn bezoeken af en toe eens herhaal. Ik geloof dat de man wat zonderling is en er een conflict bestaat. Die dingen worden juist door de kinderen zoo levendig gehouden. Maar de ontmoeting van een vrindelijk mensch werkt goed.
Merkwaardig, al die conflicten in 't menschenleven,
[2:8]
zoo kort, zoo onbelangrijk, zoo alleen nuttig voor een etage verder: het nageslacht, en dat aangenaam kan zijn in de herinneringen soms en altijd in 't levend voelen van de sentimenten, het laatste dat behoorde over te blijven in 'n mensch.
Nu, beste Wim, denk aan de levertraan. Binnen enkele dagen schrijf ik weer. Isaac is uit zijn gevangenis; dat beteekent, dat ik hem weer kwijt ben. In 't vrije leven is zijn wiekslag te vlug en zijn leven te vol. Intusschen is hij een der aardigste kerels die ik ken.
Groeten van ons allen. Hoe gaat 't met Marie? Groet haar hartelijk.
je
Jan.
Het traktement is er nog niet. Het is een ontwerp.