Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 18 januari 1919 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
18/1/19
Beste Wim,
Vandaag kregen wij een alleropgeweksten brief van Wim, waaruit ik o.m. vernam dat hij mijn boodschap had overgebracht. Ik ben nu echter, niets hoorende, bang, dat het bezwaarlijk gaat, dat logeeren. In dien gedachtengang grijp ik even naar de pen, om je te melden, beste Wim, dat ik 't alleen vroeg, omdat ik dacht dat 't jullie 't zelfde was en het getob om naar huis te komen zoo jammer is na een prettigen dag. Het spreekt echter
[1:2]
vanzelf, beste Wim, dat mijn eigenlijk doel is nu eindelijk te komen en dat ik er allerminst aan denk, waar jij letterlijk alles voor mij over hebt, laatstelijk zoo heerlijk opbeurend en onderwijzend en vormend je voor Wim bent, bourgeoisement te chicaneeren over een avondtreintje of geen avondtreintje. Zonder je tegenbericht neem ik dus aan dat 't jou en Marie, of, beter, Marie en jou, schikt als ik a.s. Zondag 26 dezer weer tegen 11 uur W.P. aankom om 's avonds
[1:3]
weder te vertrekken. Ik heb het deze weken afgrijselijk druk gehad - een ware mop, dat 't met den wapenstilstand nog drukker is dan met den oorlog - intusschen heb ik om zoo te zeggen een buitenkansje gehad om eenige malen Isaac te kunnen bezoeken, doordat hij zijn teenen heeft laten opensnijden, buiten staat toe te geven aan zijn neiging tot uitloopen, waardoor hij in validen staat nooit thuis te vinden is. Hij hoopt komende week weer uit 't Ziekenhuis te komen. De kamer is nog
[1:4]
altijd dezelfde, alleen zijn 't weer andere en nog jongere-meisjes, die in en uit trippen en het theegoed van de geheele verdieping in en uit de geele kast lichten. I. zit er midden tusschen de boeken, waaronder de meest ongewone over reizen en, natuurlijk, een maleische grammaire! Hij verlangt er zeer naar eens naar 't buitenland te gaan. Jan is sinds een paar dagen ziek, doch beterende. De Geus zegt het komt met in bed liggen weer in orde. Daareven had hij een bange droom en werd
[2:5]
weeklagende en weenende wakker. Wat hij in 't droomenrijk ondervonden had, wilde hij niet zeggen. Gelukkig kwam hij weer bij en slaapt nu verder met een kaarsje op. Hij ligt daar boven wel wat zolderkamer-achtig. Ik zal morgen, waar ik toch thuis ben, zijn bed naar mijn werkkamer brengen. Daar is 't huiselijker. Nu Wim, denk er dus aan, als we niets meer van
[2:6]
elkaar hooren, kom ik Zondag 26 dezer tegen elf uur W.P. Ik denk nl. wel dat die trein nog loopt en zal 't intijds nazien.
Hartelijke groeten, ook aan M. en van M.
Jan