Richard Nicolaüs Roland Holst aan Willem Witsen
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: [half? december 1913] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Arti
Vrijdagmorgen.
Waarde Witsen,
Op 't feestje van van Hoytema gisteren sprak ik zoowel Veldheer als Moulijn over de kwestie Leipzig.
Zij herinnerden 't zich ook zéér wel dat noch jouw naam noch die van Baûer was genoemd, bovendien zei Veldheer dat op de vergadering aan de Rijks Akademie waar Toon, Prof, Aarts, Veldheer en Dake aanwezig waren, ook jullie namen niet waren genoemd.
Dat 't besluit van de Graphische Verg. dus niet de minste onaangename zijde voor jullie kan hebben, spreekt hierdoor
[1:2]
van zelf.
Ik begin te vermoeden dat 't een leugen van Dake is, die op deze wijze 't tracht te doen voorkomen of 't besluit niet hem alleen maar ook jou en Bauer treft. Hij is voor zulke praktijken goed genoeg. 't Is te betreuren dat je tot bedanken besloot vóór dat je iemand anders dan Dake gesproken hadt.
Ik hoop dat 't je er gemakkelijker toe zal brengen om op je besluit terug te komen.
Trouwens 't bestuur van de Graphische Verg. zal ook wel zijn best doen deze zaak geheel op te helderen. Wat je andere grieven aangaat tegen de Verg., ook die zijn toch voor nadere bespreking vatbaar.
Ik heb getwijfeld of ik je met deze dingen wel aan boord zou komen in deze treurige en spannende dagen voor je,
[1:3]
maar waar wij er gisteren rustig over spraken, zult je nu wel bereid zijn 't vervolg van ons gesprek te lezen.
Hoe hartelijk hoop ik dat de toestand van je vrouw zich spoedig zal verbeteren.
Met beste groeten
t.t.
RN. Roland Holst