Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 17 september 1911 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd De Nieuwe Gids, Den Haag]
17 Sept. 1911
Beste Wim,
Daar ik je adres niet weet, schrijf ik dit maar naar Oosterpark, waar jullie toch weer, over een poosje, terug zullen zijn. 't Is gek dat ik het zeg, maar je briefkaart deed mij in 't eerste oogenblik, genoegen. Mendes toch ken ik maar weinig: in '86 of '87 heb ik hem een maal of wat ontmoet bij v.d. Goes, die nog ongetrouwd was en bij zijn moeder inwoonde. Maar bij zijn voornaam heb ik hem nooit genoemd, en ik geloof zelfs, dat ik altijd ‘meneer Mendes’ heb gezegd. Het misverstand kwam dus daardoor, dat jij ‘Mau’ zegt tegen M.d.C. en ik hetzelfde tegen v.d. V.
[1:2]
Dat v.d. V. zoo iets zou overkomen zijn, trof mij des te sterker, omdat wij kort geleden Hein hier hadden gehad, die van hem vandaan kwam (hij had er gelogeerd) en de beste berichten over hem medebracht.
Maar dat alles neemt niet weg, dat ik het toch ‘kassian’ vind van Mendes: och, het is toch óók een mensch, al had ik voor zijn denkbeelden en zijn geestelijk streven slechts matige sympathie. Hij was meer filoloog dan denker of begrijper, maar had toch wèl iets leuk-precies'. Hij was, meen ik, een kleine 10 jaar ouder dan jij en ik, en behoorde dus tot een vroeger geslacht.
Als je hem nog niet verscheurd hebt, stuur me dan dien mallen vergissings brief s.v.p. terug.
[1:3]
Als Jacq. in Amsterdam komt, zal zij graag eens bij jullie komen: zij zegt, dat ze zooveel sympathie heeft voor Marie, en Jean zegt dat óók.
Heb je wel eens gelezen in het Nieuwe Testament? Ik zit er tegenwoordig weer heelemaal in: (de Handelingen der Apostelen heb ik van a-z. gelezen), en sta letterlijk stupéfait over de menschheid, die die sprookjes wereld (dat product van een heel ander menschenras en een totaal verschillende beschaving) nog altijd blijft beschouwen als een wezenlijk verslag van gebeurde feiten, waarin de opperste Waarheid en de hoogste Wijsheid zouden verzinnelijkt zijn: je hebt mij wel eens een ‘fantast’ genoemd, Wim, maar, als je het N.T. leest, zal je moeten erkennen, dat ik vergeleken met de oude schrijvers dier heilige Boeken, de meest accurate realist ben, die zich denken laat.
[1:4]
De lectuur ervan is bijzonder curieus. Hier en daar vindt men iets prachtig-mooi's, maar het grootste deel lijkt mij naïeve zotteklap. Ik weet niet, of er onsterfelijkheid is, maar als wij, na onzen dood, wezenlijk in een nieuw bestaan komen, dan geloof ik zeker, dat het er heel anders zal uitzien, dan je daar verteld wordt.
Nu, Wim, hoor ik nog eens wat van jullie? Ons neefje, wien wij den parkiet hebben gegeven, vindt het een leuk beest, en leert hem uit zijn hand eten. Dus die is goed bezorgd.
Hartelijke groeten aan M. en jou van J., J. en mij,
je onscheidbare (hoe vind je die?)
Willem