Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen en Augusta Maria Witsen-Schorr
Plaats: Den Haag |
Datum: [vóór 7 september 1911] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd De Nieuwe Gids, Den Haag]
Allerbeste Wim en Marie,
Graag wou ik jullie even raadplegen over een curieus huiselijk gevalletje, dat ons eergistren overkomen is. Wij zijn n.l. in het bezit gekomen van een heel aardig parkietje, dat ons om onderdak en voedsel vragen kwam. Wij hebben het dus gepakt en in een kooitje gezet, en daar doet het nu niets dan heen en weer springen, en vooral voor de tralies hupplen in den pas-van-twee. Het doet vroolijk en lustig, maar wil er blijkbaar weer uit, want
[1:2]
het kooitje is zoo klein. Nu zitten we er eigenlijk-gezegd een beetje verlegen mee: want iemand vertelde ons, dat die beestjes nooit alleen kunnen blijven, maar een mede-parkietje moeten hebben, want anders gaan ze dood.
Daar Jac. ons nu vertelde, dat Marie óók parkietjes heeft, kom ik je vragen, na overleg, of jullie soms ons vogeltje willen hebben. Dan krijgt het gezelschap en meer ruimte, en komt dus in zijn element.
Of het een mannetje of een wijfje is, weten wij niet: het maakt een heel enkel keer een zonderling geluidje van weinig kracht.
Als jullie ‘ja’ zeggen, dan zal Jacq. het beestje aan jullie komen brengen. Want
[1:3]
die moet eerstdaags waarschijnlijk tòch in Amsterdam zijn.
In afwachting, met hartel. gr. aan julie beiden, van ons drieën
je
Willem