Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Arnhem] |
Datum: [augustus? 1911] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Van Pallandtstr. 31.
Zondag.
Beste Wim,
Gister kwam hier tot mijn genoegen binnenvallen Aart v.d. Leeuw, die mij in den korten tijd dat hij hier was, hij was bij familie, de heuchelijke tijding bracht, dat je heel mooi werk op de tentoonstelling in den Haag hebt. Niet het minst was hij erg ingenomen met je kleur-etsen, van een waarvan reeds 12 verkocht waren. Ik kan je niet zeggen hoeveel pleizier
[1:2]
me de mededeeling deed. Hij vond ook 't portret zeer mooi.
Het bracht mij echter tegelijk te binnen, dat de woning hier nog altijd niet je sanctie heeft ontvangen. Kom je nu eens gauw?
Vandaag hebben we een pleizierigen middag gehad. Je weet dat Johanna mij altijd eenig geld geeft voor uitgaan met de jongens in de vacantie. Ik neem dezen keer af en toe enkele dagen, omdat ik nog niet zóó in 't werk zit, dat ik er lang achtereen uit wil zijn. Nu heb
[1:3]
ik dezen keer gedacht met haar gewone verblijf hier eens zonder dat ze 't bevroedt o.a. eens een rijtoertje te doen met haar incluis. Zoo hebben we vandaag 3½ uur gereden. Marie en allen waren er zeer mee ingenomen. We gingen over Velp, Heuven, den Zypeberg, Beekhuizen (waar we een beetje bleven) den Kluizeberg, Roosendaal, den Arnhemschen weg, en weer naar huis. Verleden week ben ik met de twee jongens naar Doorwerth geweest en eens naar Nijmegen
[1:4]
met zijn prachtig museum (Romeinsche opgravingen) en Berg-en-Dal.
Nu denk ik nog eens naar Hoog-Elten te gaan en eens naar Loenen of Soeren, al naar 't geld reikt.
Morgen moet ik voor dienst naar Vaassen.
Jan is geslaagd voor Gymnasium en heeft vrijstelling voor HBS. Ik koos, de programma's vergelijkende, de HBS, omdat 't Gymnasium zoo vreeselijk globaal en achterlijk is, in moderne talen enz. Op mij te nemen dat Jan Mr. in de rechten zal worden wil er nog niet bij mij in. Ik vind 't zoo
[2:5]
erg niets, al haalt er menigeen met handigheid een kostje uit.
We zitten hier dag in dag uit in de warmte, waartegen ik best kan.
Marie begint op haar verhaal te komen, maar heeft een vrij sterken aanval van bronchitis gehad met de sterke koude.
De jongens hebben een lieveling, Bobby het konijn, die zeer vertroeteld wordt en onder toezicht uit wandelen gaat.
Op kantoor gaat het heel best, naar
[2:6]
't mij toeschijnt. Ik wou echter graag 's avonds meer werken, maar ik word daartoe een beetje te lui; zoodat meer dan één uurtje niet goed lukt. Edoch vind ik zonder flinke spanning de dingen niet zoo aardig.
Ik merkte dezer dagen dat vermoedelijk enkelen aan het Hoofdbestuur me weer aan 't afbreken zijn, omdat ik laatstelijk weer menschen ambtelijk vertoornd heb. Ik doe nl. hier als vroeger aan 't HBS, die direct
[2:7]
boven me staat help ik en dat gaat me br[aa[?]felijk wel eens beetje rauw af.
Intusschen, ik zit hier in 't zonnetje en we moeten maar afwachten hoe we 't midden van de vijftig halen.
Nu schrijf ik dit alles in de onderstelling - het schijnt me een axioma - dat 't jullie allerbest gaat, dat je zeker binnenkort eens zal aankomen en dat
[2:8]
dus eene gezellige ontmoeting nog in 't vat is.
Baukema en zijn vrouw zijn hier geweest. Wij moeten er nog heen. Middelerwijl hebben we door een recept van Mevr. B. kruidmoes gegeten. Ik geloof dat we op den duur nog weleens nader met elkaar zullen omgaan. Hij is een beetje ‘zeker’ en zij is soms een beetje kort, maar dat is al tijdens den eersten keer bijgetrokken.
Hartelijke groeten ook van M. en aan M.
je
Jan