Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [± 10 augustus 1910] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Kanaal 60
Beste Wim, hartelijk dank voor al je genomen moeite. Ik heb je eerst niet kunnen schrijven door allerlei bezigheden en gisteravond heb ik je vergeten.
Ik vind ook, dat de feestuitgaaf niet het geschikte terrein is om Hein over die lezing te spreken. Wel benieuwd ben ik te weten, wat Arthur in 't stuk afkeurt. Ook ik ben er niet geheel mede ingenomen. Ik had liever gehad, dat 't door ging als in 't begin: strak geredeneer
[1:2]
met een ondergrond van verachting voor 't deïstische princiep. Echter is 't niet aldus geloopen en nu kan ik er niets meer aan doen. De kans op een ander stuk en nog wel een van autopsychologischen aard is wel nul. Dat veel in 't leven manie is, is waar, maar de jacht van 't leven, waardoor 't maniacale onderhouden wordt, belet tevens zoo diep te gaan en zoo objectief te oordeelen dat er van ontleding sprake kan zijn.
[1:3]
Willem heb ik geantwoord, dat ik nagedacht heb over de vraag of een stuk over Hein, dat ik bezit, voor zijn boek geschikt zou zijn en ik heb hem in een paar woorden gezegd, wat ik er van dacht en verder dat ik alleen mijn portret en mijn handteekening, met graagte, zou geven, als ik ook een bijdrage had.
Een portret alleen, Wim; dat kan ook jij niet van mij willen. Er is niets onzinnigers
[1:4]
dan dat iemand die in 15 jaar niet geschreven heeft ongeveer, zich zou laten kijken. Waarom? Ik weet 't niet. Ook niet ter wille van mijn vrienden, want 't ware ze bloot te stellen aan een blijk van armoede; de allerakeligste, omdat zij den schijn aanneemt van zeer rijk te zijn.
Hartelijke groeten ook aan M. en van M.
je
Jan