Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [6? augustus 1910] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Kanaal 60.
Beste Wim,
Als ik me niet vergis, ben je Woensdag in Den Haag geweest. Dan kreeg ik Donderdagmorgen een briefje van Willem om mijn portret. Ik heb tot nu geen tijd gehad er op te reageeren, maar wel vond ik 't wel wat meewarig, dat Willem genoegen wou nemen met een simpel portret en een handteekening. Ik
[1:2]
zou hem een portret alleen niet kunnen geven, omdat zulk eene gift, misschien op zijn plaats als 't een populair auteur gold, in mijn geval zonder fondement zou zijn. Bovendien het eenige portret is dat van jou. In hoever de reproductie in den macht van Looy is weet ik niet; van Deyssel heeft mijn contract weggepikt of nog in z'n bezit, si l'on veut.
Door de meewarigheid die de vraag in me wekte, dacht ik daar-
[1:3]
even er aan hem het epistel over Hein te zenden: het artikel bedoel ik.
Nu kom ik je vragen: kan dat aan Willem voor de uitgave worden gegeven?
[begin inspring]
1o zonder Hein vooraf te kennen?
2o met alle égards tegenover Hein?
3o tegenover Willem: kan 't zijn boek waardig van nut zijn?
4o tegenover mijzelven, want het is een monster (monstrum)?
[einde inspring]
[1:4]
Antwoord daar even op met een enkel woord per telegram, nadat je alles gewogen hebt in waarachtigheid, dus zonder mij vriendelijk te willen behandelen nu, niettegenstaande je later zou moeten beseffen: de raad was toch niet goed.
Tijd om 't stuk zelf te lezen heb ik nog niet gehad. Daarna (als ik 't morgen heb gelezen), zal ik afgescheiden van je telegram nog zelf oordeelen.
[2:5]
De haast zit alleen hierin, dat ik Willem niet nog langer wil laten wachten.
Hartelijken groet, ook aan Marie en van Marie
je
Jan