Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [eind juli 1909?] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Kanaal 60
Beste Wim, wat me van den dag als een verdriet overblijft is vooral dat onbetamelijk zijn van Wimpie, die - niettegenstaande hij heel lief is van inborst (ik weet 't zeker) - niet anders doet dan jongens plagen, druk zijn en als er eens iemand komt, zoo vrijpostig zich gedraagt, dat M. er altijd doodmoe van wordt. Zooals 't bij Jan, die weer andere dingen had, bijdraait, zal 't bij Wim wel bijdraaien ook, maar 't verdriet
[1:2]
mij, dat de jongen elk een tegen zich krijgt met zijn tegenwoordige manieren.
Wat mijn niet-komen aangaat, je schreef van de week: ‘als ik beter in de pegels zat zou ik eens in den Haag komen, want ik heb niets te doen’. Daarom ging ik op de uitnoodiging maar niet in; we hebben er zoo weinig aan - zooals ik het me dacht: in een uurtje twaalfuren met dien ouen Heer die telkens zegt... Witsen.... Daarbij,
[2:3]
als je toch geld uitgeeft door mij, doe 't dan liever eens apart met mij.
Wij - ik bedoel zoovelen van dien tijd - hebben altijd zoo aardig gesjochten tegenover de wereld gestaan - ik bedoel dat we zoo tegen 't sociabele waren (in tijden van rijkdom en in tijden van armoe) - dat we zoo zaten apart bij tweeën en drieën, altijd dezelfde tegenover de wereld die, joviaal en gemakkelijk, elken dag een ander aangezicht toont. Dat was zóó erg bij ons, dat we met z'n drieën zelfs
[2:4]
niet goed konden opschieten: jij kon met Nol en ik met Nol zijn; met zijn drieën ging 't niet altijd. Dat was door de intimiteit van de vrindschap van mij met Nol en van jou met Nol en van ons, die geene nuanceeringen kon velen en geen double-face hebben kon. Wat was dat alles prettig en vol, wat leefden we voor ons genoegen - niet 't pleizier, want wel eens zaten we droevig bij een oestertje, maar wat genoten we onze anti-sociale ‘Neen’-neiging,
[2:5]
wat gingen we ‘naar binnen’ en wat zagen we heerlijk de wereld als een droombeeld.
Ik heb dat nog. Niet door ‘wil’ maar door dat ik niet anders kan leven dan naar mijn ‘genoegen’; ‘cultuur’ is mij vreemd, zoo min ik ‘kaarten’ kan leeren spelen. Ik zak naar mijn ‘jongens’ toe en kan me niet voorstellen, dat naar buiten zich iets voor mij uitbreidt. Ook is 't onmogelijk, omdat ik langzamerhand een vervelende vent ben geworden.
[2:6]
Volkomen zonder ambitie, verlang ik alleen nog maar naar een tijd, dat ik, bij gebrek aan een enkel goed mensch, die net zoo gewoon wil weg-sterven als ik dan doe, rustig in boekjes ga zitten lezen, naar welke bezigheid ik al zoo lang ik leef verlang, maar waartoe ik nooit tijd heb...
In plaats van onze oude vrindschap, zie ik van jullie niets meer dan af en toe een snel voorbijgaande schim of je bent met den een of ander trawant of voor
[3:7]
een feestviering. Overigens gaat alles hoe langer hoe haastiger; straks schiet je me nog alleen maar in een auto voorbij met Marie. Dan hebben we b.v. een afspraak op den hoek van de Javastraat; ik op 't trottoir en jij in een reis-wagen.
Waar zijn de tijden, dat ik ook in mijn huis nog eens tijd had met je te praten? Bij je thuis lukt 't bijna nooit - ik geloof, nooit.
[3:8]
En wat nu de geldkwestie aangaat, beste Wim; er is een magnifiek lange tijd geweest, dat ik op alles van jouw kant zoo gezellig inging, wel eens 't voelend als een verkeerdheid, (maar tegen de gewoon-menschelijke begrippen) doch tegelijk als iets dat goed en behoorlijk was, in 't licht eener souveraine en van alle zieligheid ontdane
[3:9]
vrindschap gezien.
Ik herinner me als eerste reactie de invloed van een gezegde van Nieuwenhuis (een door mij vertrouwd man toch en een vrind van jou, dus goed je willende) die mij, toen we spraken over ‘ingaan’ op dingen van jou, als zijne meening zei dat dat wel eens niet goed gedaan kon zijn.
En na dien tijd ben je óók veranderd. Als
[3:10]
we nu op de trein staan zijn we groote menschen en betalen elk deftig ons dubbeltje.
Ik voor mij moet me nog altijd daartoe eenig inwendig geweld aandoen, ten minste goed opletten, om niet weer 't jongetje te worden.
Kom maar eens gauw.
Hartelijke groeten ook aan M. en van M.
je
Jan