Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [tussen 14 en 18 januari 1909] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Beste Wim,
Lees dezen brief s.v.p. aandachtig: Zou je Gorter niet willen aanraden, om zijn ontslag te nemen als lid van die commissie voor het ‘huldeblijk’? De reden waarom ik dit vraag zit hierin: Op dit oogenblik, nu hij lid is van die commissie, heeft hij goedgevonden tegelijkertijd het volgende te doen: In de Nieuwe Tijd van 1 Januari valt hij mij aan over iets wat ik jaren geleden gezegd heb en om zijn aanval te rechtvaardigen geeft hij een verkeerden uitleg aan wat ik toen zeide, en verwijt
[1:2]
mij dan dat ik een ‘frasen’maker ben. Ik ben nu bezig hierop te antwoorden voor de N.G. van Februari, en dat antwoord, al is het doodkalm zonder eenige lyriek of iets dergelijks, zet toch zóó de puntjes op de i, dat ik vermoed, dat hij dan toch bedanken zal als lid van dat comité.
Nu vind ik het aangenamer voor hèm, als hij zich vóór dien tijd terugtrekt, en ook voor mijzelf is het prettiger, als ik niet iets te danken krijg aan iemand die mij op zoo'n onredelijke wijze invectiveert. Een socialist, die altijd en eeuwig frases gebruikt, als ‘het volk’, ‘sociale rechtvaardigheid’ en al dien poespas, waar ze geen sikkepit van meenen, durft mij, die altijd te precies was, en de waarheid te
[1:3]
weinig aankleedde ten laste te leggen, dat ik ‘frases’ gebruik.
Toe - Willem, doe het alsjeblieft, wat ik vraag: breng hem aan het verstand, dat zijn zitten in die commissie, terwijl hij tegelijkertijd mij zóó verkeerd beoordeelt, heelemaal geen raison heeft, en: tegen zijn bedoeling, een valsch air geeft aan alles wat hij als commissie-lid doet.
Met hartel. gr., van J. en mij, aan M. en jou
je
Willem