Willem Witsen aan Elizabeth Witsen-van Vloten
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: 1 september 1903 |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 977 |
[1:1]
1 Sept. 1903
'k Vin 't erg prettig om 's te komen lieve Beb maar de eerste 14 dagen zal 't nog niet gaan; 'k moet eerst 'n teekening af maken anders heb 'k geen geld. Ik kan niet eens met m'n etsen naar Den Haag en die heeren, Groesbeek en Eilers zijn op reis en naar buiten en daar moet 'k op wachten. 'k Doe niets anders dan werken: 'k heb twee groote etsen onder handen die bijna af zijn, ten minste zóo ver dat ze gedrukt kunnen; 't schilderij staat er nog altijd, daar moet 'k, als 't goed droog is, waarschijnlijk nog eén dag aan werken en dan die teekening! 't Zal dus wel na den 15en worden en dan schrijf 'k je nog wel. Ik was zoo blij weer 's wat uitvoerig te hooren, 'k zit hier altijd maar te denken en te verlangen; 't is alles soms zóo moeielijk
[1:2]
en er is zoo niets aan te doen; 'k moet maar voort, maar werken en denken en blijven verlangen. Kon 'k 't allemaal maar ongedaan maken, niet van 't laatste jaar, want dat was 'n noodzakelijk gevolg en 't is ook wel goed zooals 't is als jij 't maar wat makkelijker hadt; 'k begrijp zoo je zorgen en je verdriet lieve Beb en 'k zou alles willen doen en alles willen geven om 't weg te nemen maar al m'n goede wil heeft me nooit iets geholpen. Als 'k er nu alleen zelf maar de dupe van was en daar doe 'k m'n best voor, dan was 't nog zoo erg niet en daarom verlang 'k er altijd naar dat je in Aerdenhout bent, niet voor mijn gemak of voor mìj maar om 't voor jullie zoo goed mogelijk te maken en 't verdriet zoo veel mogelijk op mezelf te laden. Ik hoop dat 't nu gaan zal met Emma alleen en als ze flink is kàn 't zeker; maar in 'n vorigen brief schreef je juist dat ze niet flink is.
[1:3]
Misschien was dat alleen voor 't oogenblik? Je schrijft zoo aardig over de jongetjes en je heele brief is heel lief; 'k wou dat 'k je ook 's prettig kon schrijven maar je weet wel dat 'k dat niet kan. Als 'k over mezelf schrijf dan word 'k altijd zoo melancoliek, en dat is vervelend en over andere dingen heb 'k niets te zeggen; 'k leef zoo in mezelf, 'k lees geen courant en kom niet uit, behalve om te zwemmen en, bij goed weer, om te fietsen; verder lees 'k maar in m'n vrijen tijd; 'k heb er niets aan en 'k vergeet 't allemaal weer zoo gauw, maar 't is 'n goeie afleiding. Als je nu meer op orde bent ga je dan weer schrijven? Dat lijkt me zoo prettig voor je en later voor de jongens is 't ook zoo prettig om te hebben. 't Spijt me soms zoo dat 'k geen cel meer speel, maar 'k kan er niet toe komen, zoo alleen. Van Cobi hoor
[1:4]
'k niets meer; ze is zeker weer ziek; ze is allang ergens in Duitschland bij Stuttgart altijd voor dat asthma. - Is 't bij jullie ook zoo warm, vandaag? 't Is hier vreeselijk! Goed dat de jongetjes veel in de buitenlucht kunnen zijn. Maar denk om je zelf nou ook, dat kunnen die mannetjes nog niet doen; dag lieve Beb, groet de lieve jongens hartelijk; de portretjes zijn klaar en die uit Mechelen, van de stad, zijn heel aardig, - 'k zal ze meê brengen en ook m'n toestel. Heeft Ekie nooit dien brief gekregen met teekeningetjes van jongens die soldaatje spelen? Waarom schrijven ze me nooit meer, - 'k kijk er elken dag naar uit.
Dag Beb, 'k schrijf dan wel wanneer mijn teekening af is.
Wees hartelijk gegroet.
W