Willem Witsen aan Elizabeth Witsen-van Vloten
Plaats: [Amsterdam?] |
Datum: [23 maart 1903] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 930 |
[1:1]
O Beb wat is dat vreeselijk, - arme, arme jongen om daàr toe te komen. Wat zal je geschrikt zijn en dan die nacht en daarop die lange vervelende reis. Ik kreeg je briefje zoó even, Maandag morgen, en telegrammen waren ook te laat gekomen. Lieve Beb wat 'n droefheid - 'k had hem zoo graag geholpen maar 'k kon niet - 'k hield wel heel veel van hem maar we stonden te ver van elkaar. O die duinen nu in den vollen zon, vogels hoog in de blauwe lucht en de heele natuur die spreekt van leven! Wat moet iemand lijden om dat niet meer te willen zien terwijl hij toch wel wist dat 't alles is en buiten 't leven niets! Arme Gerlof hij was toch een van de allerbesten.
Beb, 'k kan hier niet van daan
[1:2]
'k zit aan 'n schilderij dat nog af moet voor de verhuizing en bovendien heb 'k geen geld. Maar misschien wil je wel 's hier komen? Schrijf me dat dan maar. Beb, dat kleine schilderijtje van mij dat Gerlof had, laat dat niet in vreemde handen komen - 't is 'n heel goed studietje van 'n wei met varkentjes, neem 't zelf maar.
Denk in deze moeielijke dagen nu maar niet veel terug lieve Beb, denk maar liever vooruit in de toekomst, aan 't leven met de jongetjes. Je hebt 't zoo moeielijk maar 't is in ieder geval 'n heerlijkheid om er flinke mannen van te maken en wie kan dat beter dan jij?
Dag Beb, schrijf me maar 's en kom 's hier als je wilt,
Pim