Willem Witsen aan Elizabeth Witsen-van Vloten
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: 19 juli 1901 |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1057 |
[1:1]
v. Lennepkade Vrijdag 19 Juli 1901
Beb, met die gezegden heb 'k bedoeld dat 'n mogelijke scheiding alleen dàn kan als we 't beiden willen en 't evenveel van mìj afhangt als van jòu. Dat, vriendschappelijk bedoeld, naar aanleiding van je briefje dat begon: ‘'t is goed, Willem, kom maar’, alsof ik niet vrij komen kon (zoolang we niet gescheiden zijn) in mijn eigen huis. Dat 'k 'n oogenblik gevreesd heb om gescheiden te worden tegen mijn wil is waar - maar toen had 'k die brieven nog niet gelezen, die brieven die me alles zoo duidelijk hebben gemaakt; en achteraf gezien had 'k 't niet moeten zeggen. Met ‘voor ons allen’ bedoelde 'k natuurlijk: voor joù en voor mìj en voor de jongetjes want wat zouden die nu aan mij hebben in zoo'n onzuiveren toestand! Hoe moet 'k nou verder gaan en je weer schrijven over die zelfde dingen waarover we al zoo veel gepraat hebben, en altijd zonder succès. Ik heb toen, in
[1:2]
onze gesprekken, ook al telkens gezegd: je begrijpt 't toch nog niet heelemaal en 't resultaat van elk gesprek was dat je 't volgende begon alsof 'k niets had gezegd en je niets duidelijk had gemaakt.
Ik heb 't je toch gezegd op onze wandelingen, achter de Iepersche hoeve, in 't boschje waar we zaten en in dien nacht op mijn kamer - zoo goed als 'k 't kòn, - en telkens dacht 'k dat je me begreep, niet zoozeer met je hoofd, dat is makkelijk genoeg, maar met je hart. Ik heb je gezegd dat 'k 't wel wist, dat 'k leelijk en slecht tegenover je gehandeld heb, dat 'k jaren achtereen van je vervreemd ben door alles wat tusschen ons voorviel en dat ontstond - verergerd door mijn verkeerde begrip - uit 'n essentiëel verschil, - te groot! - van onze naturen. Ik heb zelfs 'n hekel aan je gehad! Nù, na alles wat er gebeurd is en je mij die brieven hebt geschreven, nu zie 'k dat 'k je in zoo veel miskend heb en hoe meer 'k de dingen
[1:3]
begrijp, hoe meer 'k de uitgebreidheid van mijn schuld ga overzien, - maar ook hoe meer 'k tot de conclusie kom dat de oplossing die 'k allang voor de beste heb gehouden, werkelijk de eénige rationeele is. Want dat essentiëele verschil blijft bestaan en 't gaat niet aan om iemands temperament heelemaal weg te redeneeren - en dàn: wat gebeurd is kan niet ongedaan gemaakt worden en met 'n dergelijk schuldbewustzijn kan 'k niet naast je leven omdat 'k je trouw en je zuiverheid niet waard ben geweest, - en ten slotte is 't te laat! - Ik ben naar je toe gekomen om je te helpen omdat je zoo alleen stond door mijn schuld, alles wat je me ooit verweten heb verwijt 'k mezelf en 'k wou je laten zien dat 'k niet zoó leelijk was als wel leek uit vroegere brieven en gesproken woorden. Ik ben naar je toe gekomen ook, om je mijn schuld te belijden maar ook in 't bewustzijn van enkele goeie dingen waaronder in de eerste plaats 'n absoluut oprechte
[1:4]
vriendschap voor jou, waarmeê 'k hoopte je te kunnen helpen in de toekomst, overtuigd dat 'k dàn meer op mijn plaats zou zijn dan 'k ooit tegenover je geweest ben. Dat heb je zelf gevoeld, maar je hebt 't overdreven zooals je me dikwijls te goed ziet en dan weer - inderdaad - te slecht! In een van je laatste brieven heb je gezegd dat 'k zwak ben, ‘zoó zwak’. Als 'k zwak was Beb, zat 'k nù met jou en de jongetjes in 't dennenbosch - 't is hier op m'n kamer 90o - dan bleef 'k op de Zonneberg, - dan zou 'k niet zuiver voelen en doórgaan in onoprechtheid; dan zou 'k je voor me laten zorgen, zooals je dat zoo graag deed - en met de mannetjes spelen en 'n leven hebben als God in Frankrijk! Dat was heel wat makkelijker dan hier op die eenzame kamer, met me zelf, en m'n gedachten! Alleen - om teekening op teekening te maken - en te werken tot in den avond dag in dag uit - en te durven aanvaarden wat de zuivere konsekwentie is van mijn bestaan, van mijn leven.
[2:5]
Ik heb deze laatste keeren niet aldoor gevraagd om scheiding (dat doelde meer op dien tijd voor je dien laffen brief kreeg) maar wel heb 'k voortdurend getracht je te laten zien dat 'n andere oplossing onmogelijk is. Heb 'k niet aldoor gezegd: 't is onmogelijk - dan zou 'k 'n ander moeten zijn, op eén lijn met jou - 't had misschien gekund, maar nu niet, nu niet meer. Heb 'k dat niet gezegd? Ben 'k niet voortdurend bang geweest dat je je weer nieuwe illusies zou maken? In 't rijtuig nog heb 'k gezegd: 'je heb natuurlijk 't recht om 't mij zoo moeielijk mogelijk te maken' en dat doe je als je me vijandelijk of onverschillig wil blijven zien en 'k niet meer 's mag komen kijken en met je praten en je te helpen waar 'k kàn. Moeten we dan vijanden zijn Beb? Ik voel 't heelemaal niet - is 't toch al niet moeielijk genoeg? Maar 'k moet alles accepteeren, - noem jij dat maar zwakte, - ik weet wel beter.. De daad die je van mij
[2:6]
verlangt kan 'k niet doen omdat die absoluut tegen mijn gevoel zou zijn. Laat mij toch voor wat 'k ben, - 'k kàn niet anders handelen, juist omdat 'k eerlijk wil zijn. Ik zeg nog 's: je hebt 't recht alles zoo moeielijk mogelijk voor me te maken maar 'k had wel gehoopt dat je dat niet doen zou.
Tot zoover had 'k geschreven toen Arie kwam met de dingen, - er is eén schotel gebroken de rest was goed - 'k geloof niet dat 'k nog iets te zeggen heb. - Ga nou niet zeggen dat 'k Zondag 'n week niet komen moet - als je nu alles beter begrijpt dan hoeven we niet eens te praten als je dat niet wil - en je zal geen last van me hebben; maar dan kunnen we doen of deze brieven geschreven zijn nà den 28en.
Ik zend je hartelijke groeten voor allemaal
W.