Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 22 september 1900 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Den Haag,
Regentesselaan 176.
22 Sept 1900.
Beste Wim,
Omdat ik bang begin te worden, dat ik je niet meer zien zal nú ( ga ik je maar even schrijven, hoe het afgeloopen is met de kwestie Nieuwe Gids.
Hein is hier geweest: hij heeft zich wel banaal-heftig aangesteld, zoo als ik hem nog nooit had gezien. Maar ten slotte is hij toch bijgetrokken, en heeft er in toegestemd, dat de twee tijdschriften vereenigd werden.
Hein is zóó geweest, dat Veenstra kwaad is weggeloopen en weer naar huis is gegaan. Maar
[1:2]
ik heb toen Hein toch weer zóó ver weten te krijgen, dat hij met mij meê naar Veenstra is gegaan, en toegestemd heeft in de vereeniging. Zoodat Jean nu, te beginnen met de Octoberaflevering, redactrice van De N.G. is.
Maar Hein's heele houding in deze heele zaak heeft mij diep gegriefd. Ik heb mij in deze heelemaal op den achtergrond gehouden, en mij tevredengesteld met wat ik had. Omdat Jean, door haar contract met Veenstra, voor zich zelf zorgen kan, kon ik, voorloopig, mij tevreden blijven stellen met mijn f 50 's maands. En ik heb zoodoende al mijn kracht te werk kunnen stellen om Hein van f 360 's jaars te verzekeren, waartoe Veenstra in den beginne volstrekt niet
[1:3]
toe bereid is geweest.
Maar Hein, in plaats van daar iets van te voelen, en gewoon-weg kalm-vriendschappelijk te doen, heeft zich zóó godsgruwelijk aangesteld, dat Veenstra, zooals ik zei, die gemoedelijk op kwam loopen, na een halve minuut, toen Hein zich tot hem richtte, weggegaan is, met de opmerking: ‘Ik ga maar weg, want ik zie dat Meneer Boeken niet in een toestand is, om bedaard te praten.’ En Jean, die zich magnifiek-kalm heeft gehouden, en rustig-verstandig tegen Hein gesproken heeft, was toch inwendig zóó geëmotionneerd geworden, dat ze er nu, den volgenden dag, hoofdpijn van heeft. 't Is, eigenlijk-gezegd, een beroerde boel. Hein is volstrekt niet meer de oude, intelligent-doende Hein, die hij was. Als hij een beetje
[1:4]
met je heeft zitten te praten, trekt de Amsterdamsche invloed wel wat weg, maar, als hij daar weer is teruggekeerd, bezwijkt hij er toch natuurlijk weêr voor. En ik vrees, ik vrees, dat het op den duur wat mis moet loopen tusschen hem en mij, hoezeer het mij ook spijten zou, als er een breuk kwam. Ik kan natuurlijk onmogelijk alles overkauwen, zooals Hein zich getoond heeft. Den heelen dag zit het nog in mijn hoofd: ik ben heelemaal niet boos op hem, ik vind het alleen ontzettend ellendig en mijn oog ziet bezorgd de toekomst in. Wist ik er maar wat op!
Nu, beste Wim, nu eindig ik maar: ik stuur dezen brief naar Jan Hofker, met verzoek, om als je naar Ede bent, hem op de post te doen.
Met vriendel. gr. van Jean en mij en een hartelijke hand
je
Willem.
P.S. Als je nog in den Haag mocht zijn, hadden wij zoo graag dat je nog eens kwam!