Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 27 april 1900 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
176. Regentesselaan
Den Haag.
27 April 1900.
Beste Wim,
Ik heb je wel wat lang op antwoord laten wachten, maar dat komt, doordat er iets bijzonders is gebeurd.
Ik zal je maar dadelijk zeggen, wat het is: een poosje geleden heeft S.L. van Looy mij een brief geschreven, waarin hij verklaart, dat dit de laatste jaargang van de N.G. is, dien hij zal uitgeven. En als reden voor dat besluit van hem geeft hij aan de oprichting van Arcadia (dat je nu zeker ontvangen hebt. Jeanne heeft tenminste haar uitgever verzocht, jou een presentexemplaar van de 1e aflevering te zenden). De eigenlijke
[1:2]
reden kan dat echter natuurlijk niet wezen. Want Arcadia is heelemaal geen concurrent van de N.G., zooals je nu waarschijnlijk ook zelf gezien hebt, noch wat het allergrootste deel van den inhoud, noch wat het uiterlijk betreft. En buitendien staat er duidelijk van buiten op: ‘tijdschrift voor dames.’ De eigenlijke redenen van v. Looy stel ik mij veeleer voor, dat deze moeten zijn: 1o. hij is socialist, en nu heeft Heijermans van de Jonge Gids, die zijn drama's bij hem uitgeeft, zoo lang aan zijn hoofd gezeurd met: dat die ‘burgerlijke’ literatuur geen toekomst meer kan hebben, ( totdat eindelijk v. Looy de dingen óók zoo is gaan inzien. 2o. Buitendien is v. Looy teleurgesteld, denk ik, omdat hij waarschijnlijk van Jeanne een melk koetje voor zich zelf had willen maken, en hij nu van mij heeft moeten hooren, dat J. aan Veenstra door een contract gebonden is. Hij had toch, uit zichzelf, ook
[1:3]
een contract met J. willen sluiten, waarop ik hem antwoordde, zooals het was, dat de heer Veenstra hem daarin reeds vóór was geweest.
Zoo staan nu de zaken, en ik weet nu natuurlijk niet precies wat ik moet doen. Zooals je begrijpen kunt, beste Wim, zit ik er op 't oogenblik erg meê in, en ik weet niet goed, wat mij verder te doen staat in deze.
Zou jij misschien er wat op weten? Graag zou ik hebben, als je kon, dat je eens hier kwam. Ik durf het je te vragen, omdat je toch van plan waart eerstdaags te komen, zooals je schreef.
Met hartel. groeten
je
Willem
[1:4]
Ik vergat, zoowaar, iets persoonlijks over mijzelf te melden. Dat komt zeker, omdat er niet veel bijzonders te melden valt. Wij zijn ( van weêrskanten meen ik te mogen hopen ( gelukkig met elkaêr; Jean heeft het gewoonlijk erg druk met haar tijdschrift, en nu gaat ze ook gauw nog een nieuwen roman beginnen. Met de menschen, bij wie wij wonen, hebben wij 't goed getroffen: tot dusverre tenminste hebben wij geen enkele reden tot klagen, en ik zie niet, waarom dat niet zoo blijven zou.
Groet hartelijk Betsy en de kleine mannetjes, Pam en Erik, van Jean en mij. Odo weet daar zeker nog niet zoo van.
Je Willem