Arthur Henri Christiaan Briët aan Willem Witsen
Plaats: Nunspeet |
Datum: [1/2[?]8 mei 1897 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Nunspeet [1/2[?]8 Mei 97.
Waarde Vriend,
Heelhuids alhier bij mijne huisgoden en -godinnen teruggekeerd, na o.a. aan het station te Ede onder ijzeren hekken en slagboomen te zijn doorgekropen, voorbij den aanrollenden stoomwagen te zijn gerend, aan het kaartjes-bureau mijn hoofd verbrijzeld en door een en ander verzuimd te hebben bij tijds Mevrouw uit het raampje een afscheids groet toe te wuiven, - zet ik mij nu weer kalm neder om Ulieden beiden dank te zeggen voor de betoonde gastvrijheid, de frissche en versterkende (zoowel physieke als psychische) middelen die ik ingenomen heb, alsmede voor de practische wenken op het gebied van etskunst en ‘last not least’ voor de wasem van bonhomie en liefelijkheid die Ulieder sweet home uitstoomt en waarvan ik, bij aankomst, als een droge, stoffige spons, direct een
[1:2]
groote dosis geabsorbeerd heb en bij mijn vertrek geheel van doordrongen was. (Daar een droge spons voor een of andere ‘geur’ tamelijk onverschillig blijft liep laatste vergelijking gevaar van mank te gaan - gelieve daarom wat ‘uitgestoomde wasem’ voor lief te nemen en alleen op de bedoeling te letten.)
Ik verheug mij bij voorbaat ook al in de ontvangst van je kranige en toonvolle studie waarvoor ik van de overblijfselen van een oude kast, hoop ik, een geschikte lijst zal kunnen bewerken en een waardigen plaats in mijn salon- ontbijt- koffiedrink- en eetvertrek zal bestemmen.
Hoewel ik een aanhangsel waar een vunzig ‘commercieel’ luchtje aan is, aan dit episteltje liever zou besparen, is het niet zoozeer de angst
[1:3]
voor tweemaal frankeerkosten te betalen als wel het vuur van mijn driften en lusten dat mij doet besluiten in eens maar overtespringen op een geheel ander terrein en mij daarop te vertoonen in de nationale dracht van een Parijschen voddenraper.
Onder de velerlei pampieren die ik daar in den hoek van den tuin van je villa heb aangetroffen wou ik graag één aan mijn haakje slaan, al zitten er misschien meerderen op te loeren. Als poppetjes-knutselaar ben ik min of meer gecharmeerd door dat plaatje waar een meisje vóór de wind loopt te breien aan een zwarte kous. Vergeet nu eens dat de persoon die je de volgende vraag stelt, toevallig een dankbare gast is, en beantwoord die s.v.p. zoo spoedig mogelijk alsof de vrager
[1:4]
een doortrapte gauwdief is die op een voordeeltje aast en waarvan je diensvolgens gauw wilt afwezen. (Alleen worden schurken op dit ondermaansche doorgaans schappelijk behandeld, en verzoek ik je nederig deze usances ook nu aan te houden): Hoeveel honderd pop vraag je voor die teekening? En ben je bereid om aan van Wisseling en Groesbeek, indien zij verwachten deze teekening voor hun nog disponibel te vinden te schrijven dat, (indien dit nl. geschiedt) de rakker die je de teekening afhandig maakte, bij tusschenpoozen, in de gedaante van een steunzoekenden artist, een vriend van je is? Laat ik je nog even zeggen dat indien de koop tot stand komt het exposeeren met de overige bij van Wisseling volstrekt geen bezwaar is, de koopsom ten spoedigste zal geremitteerd worden, en de teekening naar believen als bij van Wisseling verkocht, beschouwd mag worden. Alleen is de bemiddeling van v. Wisseling een ongewenscht iets, wat ik hoop dat je om mij een persoonlijken dienst te bewijzen uit den weg kunt ruimen.
Tabé, met vele groeten aan Mevrouw ook van mijn vrouw en in gedachten aan de jongens
van je je toegenegene vriend
Arthur Briët
P.S. Kan het zijn dat het huis dat gijl. nu bewoont voor een jaar of.... tien een poosje is bewoond geworden door een gepensioneerd officier ‘Weber’ en zijne vrouw, dillettant-schilderes-met Amerikaan[sche[?] familie van me?
P.S. Wil s.v.p. de knecht zeggen dat er bij de Posthoorn 2,5 cts. drinkgeld voor hem ligt van mijn telegram die niet verzonden is, daar de correspondentie gisteravond al gesloten was?