Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: 17 januari [1896] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
17. Januari
Beste Wim, ik vond je aan de Paleisstr. zoo aardig en zoo makkelijk met me omgaande; als je geen preoccupaties hebt, kan je dat altijd zoo pleizierig doen, dan heb ik altijd mijn draai van vergenoegdheid. Het was een heel prettige herinnering voor me. Het is tegenwoordig zoo'n genoegelijke tijd en Mies schrijft me ook zulke gevoelige briefjes, net of je haar vrindelijk stemmetje hoort.
Gister is het een heel pleizierige dag geweest. Hein had lessen (ik had een half uurtje hem achter zitten te bekijken zonder dat hij 't wist) en toen ben ik naar Breitner gegaan, bijna niet gesproken; hij heeft me alles laten zien; ik heb nog nooit
[1:2]
zoo'n sterken indruk van zijn werk gehad. Ik kan 't niet uitleggen, maar ik had een gevoel van compleetheid toen ik op straat was en heb dat den heelen dag gehouen.
Gistermiddag wou ik Nol gaan bezoeken en kwam hem op straat tegen. Wij zaten toen in de Bodega, want ik had in zoo'n groote IJ-wandeling geen trek. Daar kwam Royaards en de jonge Broedelet. Verder Hein. Verder Breitner. Ik moest toen even weg. Toen ik terugkwam zaten er nog bij: Toorop, nog altijd dezelfde aardige kerel en Haverman. Dat vond ik aldoor een mallootje; hij zat erg met effort te praten, een beetje erg haagsch, dacht ik. Breitner ging direct weg, Nol wèg, Royaards moest weg, de jonge Brlet wàs weg en hebben
[1:3]
wij toen een uurtje over allerlei dingen zitten praten. Het aardige van Toorop is zijn gemakkelijkheid. Hij zit op zijn stoel, zooals hij ook in een bosch zou zitten. Hij kijkt een vrouw aan en wat later kijkt hij jou aan en het is alles even pleizierig van-hem-zelf uit; zijn natuur dwaalt, voor die bij hem zijn, voortdurend om hem heen en die natuur is vreeselijk pleizierig kalm, maar heel vol. Van Breitner komt alles door het kijken en mèt het kijken der oogen (het opslaan, het opkijken en zoo); het komt van binnen uit, zou je zeggen; bij Toorop is 't veel meer diffuus en omgévend en buitendien is 't heel anders. ((P.S.) Ik zou wel eens willen
[1:4]
weten of je aan dit alles een touw kan vast knoopen, neem me niet kwalijk; ik ben zoo in m'n humeur).
Van de week ben ik bij Willem zijn vader geweest. Dàt is me der een. Die laat zich niet beetnemen. Als niemand je recommandeert, denk dan maar niet, (dat is n.l. 't eerste waarnaar hij vraagt), dat-i voor je aan 't werk gaat en als je 2. min. in huis bent sta je al naar de straat te verlangen van wege de hevigheid tegen zijn knecht en zijn vrouw (Na) en de kracht van zijn longen: ‘Gerrit, geef dat vest eens aan (roept-i naar boven) ..... kan je 't weer niet vinden, ezelskoppen.’ .... ‘godverdikme’ ..... ‘bliksem, Na, ga eens kijken.’ Groote god, wat heb ik een goede vader gehad!
Dag Wim
je
Jan