Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [IJmuiden] |
Datum: [tussen 6 en 14 oktober 1896] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Dinsdag.
Beste Wim, ik denk dat je in Amsterdam zijt en denkt mij daar te zullen treffen. Tot mijn ongeluk echter had ik mij verkeken en had verleden Zondag wel degelijk dienst, zoodat ik vandaag en gister heb moeten werken (ik heb in de week niet zoo heel veel tijd) en morgen mijn stuk hoop aftemaken.
Hein heeft mij verleden week zoo'n schok gegeven; ik dacht, dat hij zoo ingenomen met mijn werk was. Door
[1:2]
niet eens te zeggen hoeveel hij eigenlijk aan honorarium wilde toestaan, heeft hij mij uit den hemel waarin ik leefde (alsof ik nu door te werken er bovenop komen kon) mij weer gemaakt die ik altijd geweest ben, een die heel moeilijk werkt, en die, als hij dan na veertien dagen een erg in-me-kaar-gewerkt ding heeft afteleveren er tien gulden voor krijgt, zooals ik dat met de Kroniek heb gehad en vroeger met mijn N.G. bijdragen, melancholieker herinnering. Zie
[1:3]
ik 't nu te somber, eilieve dan is 't wel een beetje door Hein, die meer den indruk maakte van verlegen met mij te zijn dan ingenomen. Ik heb gisteravond aan van Looy geschreven hoeveel hij geeft. Ik wou, dat ik wist hoeveel het Tweemaandelijksch gaf om een maatstaf te hebben, maar ik heb er nooit belang in gesteld. Maar nu is alles anders; als het de moeite niet waard is, doe ik beter naar zee te loopen dan artikelen te schrijven en hier
[1:4]
in Gods overheerlijke natuur (wat zou Hein hier genieten tegenwoordig) een thuiszittend leven te leiden.
Het stuk wordt anders, vooral aan 't eind heel mooi. Als ik 't niet goed verkoopen kan en je krijgt het dus niet gedrukt en zooveel gemakkelijker voor jou te lezen, zal ik het netjes overschrijven, en mag je het bewaren.
Het geld heb ik tot mijn groote genoegen guldentje na guldentje mij laten uittellen en zit nu in mijn zak. Ik dank je wel vrindelijk.
Dag Wim; schrijf mij vóór Zaterdag hier.
Dag
je
Jan