Willem Witsen aan Jan Piet Veth
Plaats: Ede |
Datum: 15 december 1895 |
Verblijfplaats: RPK, autografencoll. Jan Veth, inv.nr. Br. 50; [1:1] en [1:2] op microfiche nr. 105/122, [1:3] op nr. 105/123 |
[1:1]
Ede 15 dec. 1895.
Ik wil niets liever dan die leelijke woorden intrekken nu ik uit je schrijven zie dat je weigering om mijn hand aan te nemen niet voortkwam uit haat of lust om mij te beleedigen, maar dat je voor die handeling redenen hadt van welke je oorspronkelijk van plan waart mij schriftelijk een explicatie te geven. Ik vind het ook natuurlijk, volgens je uitleg, dat een voortzetting van een dergelijk gesprek in de gegeven omstandigheden je ongewenscht voorkwam, doch ik kon op dat oogenblik niet weten dat je er zoo over dacht en moest wel opvatten
[1:2]
als een nieuwe beleediging dat je mij zelfs niet in de gelegenheid wildet stellen om mij te verdedigen.
Toch al gegriefd door je bejegening, - ik die met uitgestrekte hand naar je toe kwam (zoo weinig heb ik dat stuk gelezen dat overigens mij meer compromitteert dan iemand anders) een bejegening waarvan ik de motieven nog maar ten halve schijn te kennen - werd ik door de zooeven bedoelde opvatting driftig en gebruikte de uitdrukkingen die mij toen een juiste qualificatie van je gedrag toeschenen; want was het niet eenvoudigst geweest om te zeggen: ik vind het hier de
[1:3]
plaats niet om je een explicatie te geven maar ik ben bereid het schriftelijk te doen of dàn en dàn.
Maar met dat al, nu ik weet hoe je het bedoelde en ik die woorden gaarne intrek, houd ik je aan je woord en zal gaarne een uiteenzetting van je grieven tegen mij - voor zoover ik die nog niet ken - te gemoet zien.
Willem Witsen