Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 15 juni [1894] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam 15.6
Beste Wim,
Ik zie 't nu zóó. De kwestie van het inwendig licht of het inwendig zien (de kwestie is het elkaar begrijpelijk maken dezer dingen) is de Amsterdamsche kant van het vraagstuk. Jouw brief is om zoo te zeggen de Edensche kant. Nu heb ik eerst jou kunnen spreken over 't een en toen met mijn Edensche wijsheid in mijn hoofd Pet gesproken over het ander. Daardoor weet ik nu, dat wat er gezocht moet worden in een schilderij of in een aan je vreemde kunst - waarnaar gezocht moet worden of je het er in kan vinden, het eerste is door alle tijden, maar om dat te kunnen vinden moet men het intuïtief voelen, dat is zeker, maar de intuïtie spreekt niet
[2:2]
altijd direct, het is noodig (tenminste bij kritiek, als men zich met een wil ergens vóór zet) te weten wat een schilderij voor een schilder is, zoo kan het gebeuren, dat men in-eens, als het uitwendige (de schilderij) bloot ligt, in-eens het-als-'t-ware-inwendige voelt. Dat worden heel subtiele dingen, maar dat is toch alles, vind ik, zooals het in werkelijkheid is en altijd geweest is. Ik bedoel met dit alles, die heele groote schilders, zooals je er altijd twee of drie noemt uit verschillende tijden, die moeten iets hebben, als je 't eenmaal weet te zien, heel sterk merkbaar, wat hen apart maakt met hier en daar een in eene andere kunst, en dat van alle die menschen om zoo te zeggen in alle vezelen van hun werk zit. En nu bedoel ik volstrekt niet dingen, die je gelegen-
[1:3]
heid geven om er litterair voor eigen rekening op door te gaan, maar ik bedoel hier een volmaaktheid van eigenschappen, percepties en alle distinctiën, alles, alles - en daarom zei ik vezelen, maar wat wij dan voelen, de liefde tot dien man, dat is, omdat deze al-heid, op-zich-zelf weer liefde is geweest, maar liefde zóó in-zich-zelf, dat ze eene oneindigheid is geworden en volmaakt in elk harer uitingen en onze liefde voor dit te zien dan meestal daarbij maar eene vage genieting is.
Nu heb ik eigenlijk nog meer te doen dan te schrijven, wil ik voldoen aan alle mijne beloften. Maar in de eerste dagen moet ik werken, want ik heb gezien gisteravond, dat
[2:4]
er een deel van mijn stuk anders te maken is. En daar krijg ik juist een briefje van Pet om haast te maken. Willem en Hein zie ik weinig in deze dagen.
Nu dag Wim, groet Betsy, binnenkort meer.
Jan.