Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: [30 mei 1894] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam, Woensdag.
Beste Wim, ja wat zal ik je nu schrijven van Sloterdijk. Betsy schijnt zoo uitstekend te zijn, als iets kan wezen. Zondagavond was ik bij Pet in zijn werkkamer. Betsy had dien dag voor het eerst het kindje gezien tegen den wil van den dokter; het had haar psychisch heel goed gedaan, alleen had zij een tikje koorts, zei Pet. Het kindje, ja, ik heb nu, dat Pet er zoo heelemaal weer bovenop is, met hem erover gesproken en ook gezegd, dat ik je schrijven zou, wat hij graag had, daar hij het zelf niet doen kon. Ik zie ook altijd tegen deze brieven op. Het moet heel lief zijn en, is als het leven blijft, om geheel zijn leven met vader en moeder te zijn, want alles wat hij noodig zou hebben om aktief te zijn en zich te uiten ontbreekt. Zoo hebben zich niet ontwikkeld het armpje en beentje aan de rechterzijde, en tong en gehemelte
[1:2]
hebben heele nare dingen en een paar onregelmatigheden aan het hoofd. Maar ik heb er werkelijk geen lust in, beste Wim, verder te schrijven. Het ergste heb ik je nu genoemd.
Stel je voor, de dokter, die er geweest is met prof. Rüge, heeft allerlei zinspelingen gemaakt. Zij vinden zoo'n geval belangrijk en zouden er wel allerlei menschen van hun slag bij willen halen. Ik bedoel dat hij het naar Amsterdam wilde hebben met de baker enz. De dokter is nu weg.
De brochure van Pet is middelerwijl af. Ze is 34 pagina's groot. Deze week nog zal je haar hebben. Ik ben nog altijd aan 't werk en zal wel meer dan een half vel krijgen, maar ik vorder heel weinig omdat ik er altijd weer uit moet, Willem heeft 12 verzen, Hein is aan Semeleïs en Pet was gister, hoor ik van Hein, aan 't schrijven, dus waarschijnlijk voor de aflevering. Nol verhuist van-
[1:3]
daag of morgen. Hij zal een paar vervelende dagen hebben. Heelemaal niets voor hem. Vanavond is er eene uitvoering à Capella waar reien van Vondel van Fons o.a. worden gezongen. Wij gaan er allen heen, misschien Pet ook wel. We zouden kaarten krijgen. Hein vindt het ook heerlijk. Het gaan opzichzelf schijnt hem aan oud leven van voor zooveel jaar te haken. Hij zei ten minste ‘God, daar ben ik in misschien geen zes, zeven jaar geweest’. Het is in de kleine zaal.
Nu Wim, groet Betsy
een hand van
Jan.